ECLI:NL:GHSGR:2010:BP2850

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.043.659/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. van Leuven
  • J. van der Kuijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagswijziging en kinderalimentatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een gezagskwestie tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, verzocht het hof om hem alleen met het gezag over de minderjarige te belasten. De moeder had tot dat moment het eenhoofdig gezag over het kind. De vader stelde dat de moeder hem in de uitoefening van het ouderlijk gezag belemmert, wat nadelige gevolgen heeft voor de minderjarige. Tijdens de zitting bleek dat de moeder, die niet aanwezig was, in een e-mail had aangegeven dat zij geen bezwaar had tegen het verzoek van de vader om het gezag alleen uit te oefenen.

Het hof overwoog dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de vader, die feitelijk de dagelijkse beslissingen neemt, voldoende aannemelijk had gemaakt dat de communicatie tussen de ouders gebrekkig is. Dit leidde het hof tot de conclusie dat het verzoek van de vader om het gezag alleen te krijgen, moest worden toegewezen. De bestreden beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof bepaalde dat het gezag over de minderjarige met ingang van de uitspraak alleen aan de vader toekomt.

Daarnaast werd de alimentatieplicht van de vader jegens de moeder beëindigd, aangezien de minderjarige sinds 1 februari 2010 bij de vader woont. Het hof compenseerde de proceskosten, gezien de familierechtelijke aard van de procedure. De beslissing werd uitgesproken door de rechters Kamminga, Van Leuven en Van der Kuijl, bijgestaan door griffier Steenks.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 september 2010
Zaaknummer : 200.043.659/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-9960
[appellant],
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J. Frissen te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Keereweer te Zoetermeer.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te Zoetermeer,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 10 september 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 juni 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De moeder heeft op 14 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 19 januari 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 26 mei 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 29 april 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 17 augustus 2010 een faxbericht ingekomen, met als bijlage een e-mailbericht van de moeder van 15 augustus 2010, waarin de moeder bericht dat zij heeft besloten dat de vader voortaan het gezag alleen kan gaan uitoefenen over de minderjarige en dat zij niet ter zitting in hoger beroep aanwezig zal zijn.
Op 18 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en namens Jeugdzorg: mevrouw [A.] (gezinsvoogd). De moeder en haar advocaat zijn niet verschenen. De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de ouders het volgende vast.
De ouders hebben van een affectieve relatie met elkaar gehad, waaruit [in] 1997 is geboren de minderjarige. De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder heeft alleen het gezag over hem. De minderjarige verblijft bij de moeder.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader om hem primair met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten, subsidiair om hem met het medegezag over de minderjarige te belasten, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen en zijn alimentatieverplichting jegens de moeder met ingang van het moment dat de minderjarige bij hem komt wonen te beëindigen, afgewezen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is het gezag over de minderjarige, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige alsmede de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie).
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- de vader primair alleen wordt belast met het gezag over de minderjarige;
- subsidiar hem mede met het gezag te belasten, indien het hof in goede justitie meent dat zulks meer in het belang is van de minderjarige;
- de verblijfplaats van de minderjarige onverwijld te wijzigen in dier voege dat de minderjarige voortaan zijn gewone verblijfplaats bij de vader zal hebben;
- de alimentatieverplichting van de vader jegens de moeder met ingang van het moment dat de minderjarige bij de vader komt wonen te beëindigen;
- te bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- een en ander voorzover de wet dat toelaat uitvoerbaar bij voorraad.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het verzoek van de vader af te wijzen. In hiervoor genoemd e-mailbericht van 15 augustus 2010 heeft de moeder haar standpunt gewijzigd en heeft zij het hof bericht dat de vader het gezag voortaan alleen kan gaan uitoefenen over de minderjarige.
4. De vader heeft drie grieven aangevoerd tegen de bestreden beschikking. De vader stelt de eerste grief dat hij zich niet tegen de klinische behandeling van de minderjarige verzet, maar tegen het feit dat de gestelde diagnose zwaar gekleurd is door de verhalen van de vrouw. De vader wordt graag betrokken bij de hulpverlening en hij is ook bereid tot medewerking. De vader stelt dat er een uitgebreider raadsadvies moet komen, dat gebaseerd is op een uitgebreider raadsonderzoek. In de tweede grief stelt de vader dat de beslissing dat het gezag met betrekking tot de minderjarige niet gewijzigd wordt, verstrekkende gevolgen heeft die niet in het belang van de minderjarige zijn. De moeder wil namelijk de minderjarige niet meer thuis hebben. In de derde grief stelt de vader dat als er sprake zou zijn van een gezagswijziging en een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige het voor de hand ligt dat de alimentatieverplichting van de vader jegens de moeder in verband met de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding wordt beëindigd. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader nader verklaard dat er zich een wijziging in de situatie heeft voorgedaan: de minderjarige verblijft sinds begin februari 2010 bij de vader. De minderjarige heeft tevens omgang met de moeder. Verder verklaart de vader dat hij zeer matig communiceert met de moeder, waardoor gezamenlijk gezag thans geen optie is. De vader stelt dat de moeder de essentiële zaken aangaande de minderjarige niet tijdig of helemaal niet geregeld krijgt. De vader opteert voor eenhoofdig gezag. De minderjarige voelt zich bij de vader op zijn gemak; de vader kan de minderjarige daar een veilige en stabiele omgeving bieden, waaraan de minderjarige behoefte heeft, mede gelet op zijn hechtingsstoornis.
5. Ter zitting in hoger beroep heeft Jeugdzorg nader verklaard dat zij voornemens was om het gezamenlijk gezag te ondersteunen maar dat zij gelet op de recentelijk ontvangen nieuwe informatie over de gewijzigde situatie ten aanzien van de minderjarige, thans nog geen advies hieraan verbonden heeft. Het is Jeugdzorg gebleken dat partijen weinig communiceren met elkaar. Als er al communicatie is, dan gaat het over de bezoekregeling en vaak vindt deze communicatie tussen partijen plaats via de minderjarige. Jeugdzorg beaamt dat de minderjarige hier vooralsnog geen last van schijnt te hebben. Voorts heeft de minderjarige ook een goede band met zijn moeder. Jeugdzorg is van mening dat de minderjarige op zijn plek is bij de vader.
Gezag
6. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat de vader ingevolge artikel 1:253c eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan verzoeken hem alleen met het gezag over de minderjarige te belasten. Dit verzoek kan, nu de moeder alleen het gezag over de minderjarige heeft, slechts worden toegewezen, conform lid 3, indien dit in het belang van de minderjarige wenselijk wordt geoordeeld.
7. Het belang van de minderjarige is de maatstaf aan de hand waarvan het verzoek van de vader om gezagswijziging op de voet van artikel 1:253c BW moet worden beoordeeld. De rechter dient – in het licht van hetgeen in het belang van de minderjarige wenselijk is – de mogelijkheden die ieder van de ouders aan de minderjarige biedt of kan bieden af te wegen en aan de hand daarvan te beoordelen aan wie van de ouders het gezag het best kan worden opgedragen, waarbij tevens rekening zal moeten worden gehouden met mogelijke nadelen die voor de minderjarige verbonden kunnen zijn aan het enkele feit van een verandering van het gezag en een daarmee verband houdende wijziging van de verzorgingssituatie.
8. Het hof is van oordeel het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag te belasten in een situatie als de onderhavige dient te worden toegewezen. De omstandigheid dat partijen al geruime tijd niet of nauwelijks (kunnen) communiceren over belangrijke zaken betreffende de minderjarige is voor het hof voldoende reden om het eenhoofdig gezag aan de vader toe te wijzen. Daarbij is van belang dat de vader, die feitelijk de dagelijkse beslissingen ten aanzien van de minderjarige neemt, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de moeder hem in de uitoefening van het ouderlijk gezag belemmert en dat hij hierdoor problemen ervaart die nadelig uitpakken voor de minderjarige. De vader noemt ter zitting als voorbeelden de wisseling van school die noodzakelijk was, maar geen doorgang kon vinden omdat de moeder niet de daartoe benodigde toestemming wilde geven. Voorts zijn er problemen ontstaan rond een nieuwe identiteitskaart die de vader voor de minderjarige wilde regelen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de moeder, die door haar afwezigheid ter zitting niet heeft kunnen reageren op de door de man aangehaalde voorvallen, in genoemd e-mail bericht heeft laten weten dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat de vader het gezag voortaan alleen zal gaan uitoefenen over de minderjarige.
9. Gelet op het bovenstaande zal het hof het verzoek van de vader inzake het eenhoofdig gezag aan hem toewijzen. De bestreden beschikking dient derhalve vernietigd worden. De gezagsbeslissing heeft ook gevolgen voor hetgeen de rechtbank ten aanzien van de verblijfplaats en de kinderalimentatie heeft beslist.
Hoofdverblijfplaats
10. Aangezien de vader het eenhoofdig gezag over de minderjarige zal gaan uitoefenen, is er geen grond meer voor behandeling van het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De vader, belast met het gezag, bepaalt immers de hoofdverblijfplaats van het kind. Wel dient de bestreden beschikking ook in dit opzicht vernietigd worden, namelijk in zoverre dat de vader in zijn inleidend verzoek alsnog niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Kinderalimentatie
11. Aangezien de minderjarige inmiddels sedert 1 februari 2010 woonachtig is bij de vader en het in de rede ligt dat deze situatie, gelet op de gezagswijziging, bestendig zal worden, acht het hof grond aanwezig voor beëindiging van de alimentatieplicht van de vader jegens de moeder. Zijn verzoek hiertoe zal dan ook worden toegewezen.
Proceskosten
12. Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
13. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over de minderjarige met ingang van heden alleen aan de vader toekomt;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te ’s-Gravenhage;
verklaart de vader niet ontvankelijk in zijn verzoek te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem zal zijn;
beëindigt de verplichting van de vader tot het betalen aan de moeder van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van de datum waarop de minderjarige bij de vader is komen wonen, zijnde 1 februari 2010;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Leuven en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2010.