GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 8 september 2010
Zaaknummer. : 200.065.080/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-8574
[appellant],
verblijvende in de P.I. te [gemeente X],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P.J. de Bruin te Rotterdam,
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de moeder],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.N. Baldew te ‘s-Gravenhage,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te Delft,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
3.de pleegouders van de na te noemen [minderjarige 2],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2],
4. de pleegouders van de na te noemen [minderjarige 1],
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 1].
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 4 mei 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 april 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De raad heeft op 11 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 10 juni 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 augustus 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, namens Jeugdzorg: mevrouw [D.], en de pleegmoeders mevrouw [G.] en mevrouw [V.]. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De vader is voorts bijgestaan door de heer [A.] tolk in de Arabische taal. De tolk heeft ter zitting de belofte afgelegd. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen [minderjarige 1] is in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de vader ontzet van het ouderlijk gezag over de [minderjarige 1], geboren [in] 1997 te [geboorteplaats], en [minderjarige 2], geboren [in] 2001 te [geboorteplaats], hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, en de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de hiervoor genoemde minderjarigen, waarbij Jeugdzorg tot voogdes is benoemd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontzetting van het gezag over de minderjarigen van de vader.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, naar het hof begrijpt, het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt het hof het verzoek in hoger beroep af te wijzen, subsidiair, indien het hof van oordeel dat de ontzetting van de vader niet bekrachtigd kan worden, de vader te ontheffen, meer subsidiar te ontheffen, aangezien de vader ongeschikt en onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen te vervullen.
4. De vader stelt dat er sprake is van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een pleeggezin. De vader acht dit voldoende bescherming van de minderjarigen. Hij wil graag op de hoogte blijven van de ontwikkeling van de minderjarigen en hij wil betrokken worden bij belangrijke beslissingen in hun leven. Ter zitting is namens de vader benadrukt dat er geen redenen zijn om de vader te ontzetten of te ontheffen en is gesteld dat er onvoldoende onderzoek geweest is naar de mogelijkheden van de vader om het gezag uit te oefenen.
5. De raad kan zich niet verenigen met de door de vader in het geding gebrachte grieven en acht de bestreden beschikking en de gronden waarop deze berust juist. Ter zitting heeft de raad nader verklaard dat er bij de minderjarigen geen perspectief is op terugplaatsing. De vader heeft door zijn handelen geen blijk gegeven om zich verantwoordelijk te gedragen jegens de minderjarigen, aldus de raad.
6. Jeugdzorg heeft ter zitting nader verklaard dat het thans goed gaat met de [minderjarige 1] in het pleeggezin en met de [minderjarige 2]. De [minderjarige 1] ziet zijn vader ongeveer een keer in de 6 maanden en zijn moeder ziet hij regelmatiger. De [minderjarige 2] wordt intensief behandeld en zij wil de vader niet zien.
7. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat blijkens artikel 1:269 BW de ouder van een minderjarig kind van het over dit kind uitgeoefende gezag kan worden ontzet indien de rechter dit in het belang van dat kind noodzakelijk oordeelt en zich één van de in het eerste lid genoemde gronden voordoet.
8. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting overweegt het hof als volgt. Het hof is gebleken dat de vader onherroepelijk veroordeeld is voor het plegen van seksueel misbruik van zijn thans reeds meerderjarige dochters. Aan de vader is vanwege het plegen van dit delict een gevangenisstraf van 6 jaar opgelegd. De vader zou in september 2010 vrijkomen; ter zitting is echter gebleken dat de vader opnieuw in voorlopige hechtenis is genomen, in afwachting van de strafzitting vanwege het vermeende misbruik door de vader van de [minderjarige 2].
9. Het hof is van oordeel dat deze strafrechtelijke veroordeling van de vader voldoende grond oplevert om hem van het gezag ten aanzien van de minderjarigen te ontzetten op grond van artikel 1:269 lid 1 sub c onder 3° BW. Naar het oordeel van het hof diskwalificeren de misdragingen van de vader ten opzichte van zijn drie oudste dochters en de daaruit voortvloeiende onherroepelijke veroordeling de vader ook als opvoeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
10. Voor het hof is daarbij voldoende komen vast te staan dat de vader door zijn handelen en opstelling op een ernstige wijze van zijn gezag misbruik heeft gemaakt. Het hof acht de ontzetting van het gezag voorts in het belang van de minderjarigen noodzakelijk, teneinde tot uitdrukking te brengen dat zij worden erkend in hun gevoel, dat hen onrecht is aangedaan, temeer daar de vader ook in hoger beroep alle feiten blijft ontkennen.
11. Vanwege al het vorenstaande is het hof van oordeel dat ontzetting van het gezag van de vader noodzakelijk is in het belang van de minderjarigen, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
12. Mitsdien beslist het hof als volgt.
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Kamminga en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2010.