GERECHTSHOF 'S-GRAVENHAGE
Uitspraak : 17 maart 2010
Zaaknummer : 200.012.833.01
Rekestnr. rechtbank : 07-5336
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.C. Blok te Leiden,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. R.A. Jongerius, thans mr. G.N. Sanders te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 13 augustus 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 mei 2008 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vrouw heeft op 17 december 2008 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 5 juni 2009 en 2 september 2009 aanvullende stukken ingekomen. Uit de inhoud van de stukken die op 2 september 2009 bij het hof zijn ingekomen, blijkt dat deze niet zien op onderhavige zaak, zodat het hof deze stukken niet bij de beoordeling zal betrekken.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 29 januari 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 22 januari 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, met wijziging van de beschikking van 9 november 2005 van het gerechtshof ’s-Gravenhage, de door de man met ingang van 6 september 2007 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 334,- per maand. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPAAL EN HET INCIDENTEEL HOGER BEROEP
1. In geschil is, ten aanzien van de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) ten behoeve van de vrouw, de draagkracht van de man.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 6 september 2007 op nihil te stellen.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof primair het verzoek van de man af te wijzen en subsidiair, slechts voor het geval het hof over zou gaan tot nihilstelling van de partneralimentatie, dit pas te doen met ingang van de datum van de beschikking van het hof dan wel met ingang van een in goede justitie door het hof te bepalen datum.
Voorts verzoekt de vrouw in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair de partneralimentatie met ingang van 6 september 2007, dan wel een in goede justitie door het hof te bepalen datum, te bepalen op het inmiddels (per 1 januari 2007) geïndexeerde bedrag ter hoogte van € 996,35 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en subsidiair de partneralimentatie met ingang van 6 september 2007, dan wel een in goede justitie door het hof te bepalen datum, te bepalen op € 748,61 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Daarnaast verzoekt de vrouw om een veroordeling van de man in de kosten van de procedure in hoger beroep.
4. Het hof overweegt als volgt. In het onderhavig appel is van belang of het inkomen van de man met ingang van 6 september 2007 is gedaald ten opzichte van het inkomen van de man zoals dat bij echtscheidingsbeschikking van 14 februari 2005 door de rechtbank ’s-Gravenhage is vastgesteld, welke beschikking in hoger beroep bij beschikking van 9 november 2005 van dit hof is bekrachtigd. De man legt aan zijn verzoek ten grondslag (naar het hof begrijpt) dat hij de draagkracht mist om enige partneralimentatie te kunnen voldoen, gelet op zijn bruto inkomsten over de jaren 2005 en 2006 van om en nabij € 22.000,-. De vrouw stelt dat de man, door geen bewijsstukken over te leggen, niet heeft aangetoond dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat de man naar de mening van de vrouw nog altijd in staat is om het inmiddels geïndexeerde bedrag van € 996,35 per maand te kunnen voldoen.
5. Het hof is van oordeel dat het op de weg van de man had gelegen om zijn stellingen deugdelijk, met relevante en recente financiële stukken te onderbouwen, waartoe hij bij brief van 5 november 2008 door de griffie van het hof uitdrukkelijk is uitgenodigd. De man heeft in eerste aanleg jaarrekeningen en voorlopige aanslagen Inkomstenbelasting en premie Volksverzekeringen (IB/Pv) over de jaren 2005 en 2006 overgelegd, alsmede een Voorlopige aanslag 2007 IB/Pv en een Vermindering IB/Pv 2007, welke in hoger beroep door de vrouw in het geding zijn gebracht. De man heeft in hoger beroep uitsluitend een Vermindering IB/Pv 2004 overgelegd. Jaarstukken, aangiften en aanslagen IB/Pv over de jaren 2007-2009 ontbreken. Het hof kan op deze wijze de draagkracht van de man met ingang van 6 september 2007 niet beoordelen. Naar het oordeel van het hof heeft de man sinds de uitspraak van de rechtbank en de indiening van het verzoekschrift in hoger beroep, ruimschoots de tijd gehad om (financiële) stukken te verzamelen en in het geding te brengen. Het feit dat de man ziek is geworden, zoals hij ter zitting heeft verklaard en welke omstandigheid niet door de vrouw is bestreden, doet aan het vorenstaande niet af.
6. Nu controleerbare bescheiden met betrekking tot de inkomsten van de man ontbreken, is het hof van oordeel dat de man zijn stelling dat van een wijziging van omstandigheden sprake is met als gevolg dat hij geen draagkracht heeft, niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat het inkomen van de man over de jaren 2004 tot en met 2006 lager is geweest dan waarvan het hof destijds is uitgegaan, is in casu niet rechtens relevant, nu de man zelf in hoger beroep slechts nihilstelling van de partneralimentatie met ingang van 6 september 2007 verzoekt. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de man afwijzen.
7. De vrouw heeft het hof verzocht om de man te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, omdat dit de vierde maal is dat de man de vrouw nodeloos in een procedure betrekt.
8. Hoewel het hof begrip heeft voor het verzoek van de vrouw, zal het hof het verzoek van de vrouw te dien aanzien afwijzen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man alsnog af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stille en Breederveld, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2010.