GERECHTSHOF 'S-GRAVENHAGE
Uitspraak : 24 november 2010
Zaaknummer : 200.041.910/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-6603
[appellant],
wonende te ’s-Gravenhage,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Salhi,
[geïntimeerde],
wonende te ’s-Gravenhage,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Jankie, te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 2 september 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 3 juni 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 22 oktober 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 16 december 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 1 oktober 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 oktober 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de vrouw, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De man heeft ter terechtzitting zijn incidenteel beroep met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige ingetrokken.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij deze beschikking is – voor zover in dit beroep van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat de man de schuld bij de Hollandsche Disconto Voorschotbank ad € 13.464,84 als eigen schuld voor zijn rekening dient te nemen onder vrijwaring van de vrouw en dat de vrouw in verband met deze schuld € 7.066,88 aan de man dient te betalen. De behandeling van het verzoek met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is in afwachting van de rapportage van Bureau Jeugdzorg aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 14 oktober 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 juli 2010, gewezen tussen de Hollandsche Disconto Voorschotbank B.V. als eiseres enerzijds en de vrouw en de man als gedaagde anderzijds, zijn de man en de vrouw uit hoofde van een leningovereenkomst met deze bank hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.176,41, vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 31 januari 2009 tot de dag van volledige betaling.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de verdeling waarbij is bepaald dat de vrouw in verband met de schuld bij de Hollandsche Disconto Voorschotbank € 7.066,88 aan de man dient te betalen nu het geen gezamenlijke schuld betreft, kosten rechtens.
2. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt incidenteel zijn verzoek in eerste aanleg inzake de verdeling van de boedel toe te wijzen, indien en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3. De vrouw verzet zich daartegen.
4. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vrouw de helft van de schuld aan de Hollandsche Disconto Voorschotbank aan de man dient te voldoen. De rechtbank heeft Marokkaans recht van toepassing verklaard op de verdeling en dit recht kent een algehele scheiding van goederen. Deze schuld is buiten medeweten van de vrouw door de man aangegaan en hij heeft haar handtekening vervalst. De vrouw wil dat de handtekening onderzocht wordt.
5. De man is van mening dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, omdat het huwelijk in Nederland werd gesloten, de man de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit bezit en de vrouw de Marokkaanse. Volgens de man was de vrouw op de hoogte van de lening, aangezien zij als huisvrouw altijd thuis was en zo ook op het moment dat de lening thuis werd afgesloten. De post – waaronder rekeningafschriften – werd door de vrouw afgehandeld en het moet de vrouw zijn opgevallen dat partijen meer saldo tot hun beschikking hadden. De handtekening op de leningovereenkomst is afkomstig van de vrouw.
6. Het hof leest in het verweerschrift, tevens incidenteel appel van de man dat hij van mening is dat op het huwelijksvermogensrecht Nederlands recht van toepassing is en niet Marokkaans recht. In het petitum verbindt de man hieraan geen enkele consequentie. Het hof zal evenals de rechtbank uitgaan van toepasselijkheid van het Marokkaanse recht met betrekking tot het huwelijksvermogensrecht..
7. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw – tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de man – de stelling, dat haar handtekening onder de kredietovereenkomst met de Hollandsche Disconto Voorschotbank is vervalst, onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard noch over het geld te beschikken voor een onderzoek door een handschriftdeskundige, noch over de daarvoor benodigde andere handtekeningen uit 2007. Evenmin heeft de vrouw haar stelling dat deze lening is aangegaan voor de koop van een huis in Marokko op naam van de vader van de man op enigerlei wijze onderbouwd. Daarbij komt dat de vrouw in de procedure tegen genoemde bank, alhoewel zij daarin werd bijgestaan door een advocaat, geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering. Het hof gaat er derhalve evenals de rechtbank van uit dat het een gemeenschappelijke schuld betreft. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
8. De man heeft in incidenteel appel verzocht het deel van de boedel zoals door hem in eerste aanleg is verzocht althans, voor zover deze op geld waardeerbaar is, de waarde van de boedel.
9. Het hof overweegt als volgt. Een goede procesorde brengt met zich mee dat duidelijk moet zijn wat verzocht wordt. De man verzoekt de boedel zoals door hem in eerste aanleg is verzocht aan hem toe te delen. In eerste aanleg heeft de man dit verzoek echter niet gespecificeerd. Ter zitting in hoger beroep heeft de man dit verzoek herhaald en toegelicht in die zin dat hij ook zijn diploma’s en administratie graag terug wil. Nu de man zijn verzoek inzake de boedel niet nader heeft gespecificeerd, zal het hof dit verzoek als zijnde te onbepaald afwijzen. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw de man in het bezit zal stellen van zijn persoonlijke eigendommen zoals diploma’s en administratie, voor zover zij deze in haar bezit heeft.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Labohm en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2010.