ECLI:NL:GHSGR:2010:BP3732

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.060.062.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Stille
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en draagkracht van de vader in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek om nihilstelling van de kinderalimentatie voor zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader stelt dat zijn financiële situatie zodanig is veranderd dat hij niet in staat is om de vastgestelde kinderalimentatie te betalen. Hij heeft in de periode van 1 januari 2007 tot 1 september 2009 een aanzienlijke daling van zijn inkomen ervaren en is onder budgetbeheer geplaatst. De moeder van het kind betwist de stellingen van de vader en stelt dat hij zijn financiële situatie niet voldoende heeft onderbouwd.

Het hof heeft de zaak op 3 september 2010 mondeling behandeld, waarbij de vader en zijn advocaat aanwezig waren, maar de moeder niet. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en heeft de behoefte van de minderjarige aan kinderalimentatie vastgesteld op € 295,- per maand. De vader heeft echter niet voldoende bewijs geleverd van zijn financiële situatie, waardoor het hof zijn verzoek om nihilstelling van de kinderalimentatie voor de periode vóór 1 september 2009 heeft afgewezen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd voor de periode vanaf 1 september 2009 en de kinderalimentatie met ingang van die datum op nihil gesteld. Voor de periode daarvoor heeft het hof de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd, omdat de vader niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om de kinderalimentatie te betalen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het overige verzoek van de vader is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 13 oktober 2010
Zaaknummer : 200.060.062.01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-56
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. P. Hoogenraad te Maassluis,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Th.Th.M.L. Boersema te Maassluis.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 12 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2009.
De moeder heeft op 10 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 9 april 2010 en op 23 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 20 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 september 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de advocaat van de moeder. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Daarin is – uitvoerbaar bij voorraad – het verzoek van de vader om de verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), met ingang van 1 januari 2007 op nihil te bepalen, althans op een lager bedrag te stellen met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met kwijtschelding van de bestaande achterstand, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: de kinderalimentatie) van de minderjarige.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt: opnieuw beschikkende, alsnog, voor zover rechtens is toegestaan, uitvoerbaar bij voorraad, de kinderalimentatie op nihil te stellen, althans op een lager bedrag en met ingang van zodanige datum als dit hof in goede justitie zal vermenen te behoren, met kwijtschelding van de eventuele achterstand, kosten rechtens.
3. De vader stelt in zijn eerste en enige grief dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om nihilstelling van de kinderalimentatie, althans verlaging hiervan, en het verzoek tot kwijtschelding heeft afgewezen. Volgens de vader heeft hij geen draagkracht om kinderalimentatie te betalen. Hij heeft van 19 januari 2009 tot en met 4 september 2009 in een socio-woning van [X] gewoond. Nu woont hij in een woning van[Y]] Ook staat de vader onder budgetbeheer bij [Z] (schuldsanering). De vader stelt dat hij in die periode niet in staat was inkomen te verwerven en dat hij een invaliditeitsuitkering ontvangt van € 770,97 per maand; feitelijk krijgt hij € 65,- per week, de rest gaat naar de aflossing van zijn schulden. Verder betoogt de vader dat hij door handhaving van de kinderalimentatie onder de 90% van de bijstandsnorm komt en dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het feit dat de minderjarige onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst.
4. De moeder bestrijdt zijn beroep en stelt – kort weergegeven – dat de vader zijn stellingen niet onderbouwt met stukken.
5. Het hof overweegt als volgt.
Wijziging van omstandigheden
6. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Nu hiertegen geen grief is gericht zal het hof hiervan uitgaan en opnieuw beoordelen of de vader draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen.
Ingangsdatum
7. De vader heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verzocht om nihilstelling van de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2007. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zijn inkomen met ingang van die datum drastisch is verlaagd.
8. De advocaat van de moeder heeft ter zitting in hoger beroep toegegeven dat uit de stukken, in het bijzonder uit de brief van [naam], budgetbegeleider, van 23 augustus 2010, blijkt dat de vader sinds 1 september 2009 bij de stichting [Y] in budgetbeheer zit. Uit het overzicht van inkomsten en uitgaven van de vader van 10 november 2009 blijkt volgens de advocaat van de moeder dat de vader € 254,56 netto per maand over heeft om van te leven. De advocaat van de moeder heeft namens zijn cliënt verklaard dat de kinderalimentatie, gelet op het voorgaande, met ingang van 1 september 2009 op nihil kan worden gesteld, maar niet in de periode vóór 1 september 2009.
9. Uit het voorgaande maakt het hof op dat de moeder haar verweer ten aanzien van de de wijziging van de kinderalimentatie voor wat betreft de periode vanaf 1 september 2009 niet langer handhaaft. Het hof zal, gelet op het hiervoor overwogene, de kinderalimentatie met ingang van 1 september 2009 op nihil stellen en hierna beoordelen of de vader in de periode van 1 januari 2007 tot 1 september 2009 draagkracht had om de bij beschikking van 2 april 2003 vastgestelde kinderalimentatie te betalen.
Behoefte minderjarige
10. De behoefte van de minderjarige aan een bedrag van € 295,- per maand staat als niet weersproken vast.
Draagkracht vader in periode 1 januari 2007 – 1 september 2009
11. De vader heeft gesteld dat hij in 2007 een inkomen had van € 8.040,- per jaar en in 2008 een inkomen van ongeveer € 8.000,- per jaar. De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist en betoogd dat de vader in 2007 een winst uit onderneming had van € 19.618,-, een UWV-uitkering ontving en een uitkering van [naam bedrijf]. Verder had hij in 2007 volgens de moeder een behoorlijk banktegoed. In 2008 was het inkomen van de vader volgens de moeder hoger dan in 2007 doordat hij een winst heeft genoten van € 16.415,-, een uitkering ontving van [naam bedrijf] van € 3.665,- en een lijfrente heeft afgekocht voor een bedrag van € 50.624,-.
12. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat de vader zijn stelling, dat zijn inkomen en maandlasten zodanig zijn dat hij geen draagkracht heeft voor het voldoen van kinderalimentatie in voornoemde periode niet, dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. Weliswaar heeft de vader ter onderbouwing van zijn stelling enige financiële gegevens overgelegd, maar die gegevens geven geen duidelijk beeld van zijn draagkracht. Zo heeft hij voor wat betreft het jaar 2007 de aangifte Inkomstenbelasting overgelegd, waaruit blijkt dat hij een winst uit onderneming had van € 19.618,-, een UWV-uitkering ontving en een uitkering van [naam bedrijf] kreeg. De winst uit onderneming blijkt uit de door de vader overgelegde jaarstukken 2007, maar de stukken betreffende de UWV-uitkering, de uitkering van [naam bedrijf] en de stukken betreffende de lasten van de vader in 2007 ontbreken, evenals de aanslag Inkomstenbelasting 2007.
Voor het jaar 2008 legt de vader de aangifte Inkomstenbelasting 2008 over. De stukken ter onderbouwing van de lasten van de vader ontbreken echter, met name de stukken ten aanzien van de door de vader gestelde belastingschuld van ongeveer € 20.000,-. Verder heeft de vader geen stukken overgelegd waaruit blijkt waaraan hij de opbrengst van de afkoop van zijn lijfrente van € 50.624,- heeft besteed.
Voor het jaar 2009 geldt dat de gegevens van de inkomsten en lasten tot 1 september 2009 van de vader niet aan het hof zijn overgelegd.
Gelet op het vorenoverwogene zal het hof het verzoek van de vader tot nihilstelling van de kinderalimentatie voor deze periode afwijzen.
Kwijtschelding
13. De vader heeft verzocht om kwijtschelding. Voor zover de vader heeft bedoeld te verzoeken dat de kinderalimentatie over de periode tot 1 september 2009 zal worden bepaald op hetgeen feitelijk is betaald of verhaald acht het hof daartoe, gelet op het vorenoverwogene evenmin gronden aanwezig. En overigens is het niet aan het hof om een schuld van de ene aan de andere partij kwijt te schelden.
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing minderjarige
14. De vader heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het feit dat de minderjarige onder toezicht is gesteld en uit huis is geplaatst. Ter zitting heeft de vader, daar naar gevraagd zijnde door het hof, verklaard dat hij hiermee bedoelt te stellen dat de moeder geen aanspraak mag maken op kinderalimentatie gedurende de uithuisplaatsing van de minderjarige. Namens de moeder is dit ter zitting gemotiveerd betwist. Zij stelt de door het netwerkpleeggezin ten behoeve van de minderjarige gemaakte kosten te hebben vergoed aan dit gezin. Het betrof een vrijwillige plaatsing.
15. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder van de stelling van de vader, had het naar het oordeel van het hof op de weg van de vader gelegen om hierop ter zitting te reageren. Nu hij dit niet heeft gedaan, zal het hof de stelling van de vader terzijde laten.
16. Het hof zal als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor zover het de periode vanaf 1 september 2009 betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt – met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 2 april 2003/22 oktober 2003 van de rechtbank Rotterdam – de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 september 2009 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Stille en Van Wijk, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2010.