ECLI:NL:GHSGR:2010:BP4580

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.074.537-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. Pannekoek-Dubois
  • J. Zwagemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 november 2010 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening inzake partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had het hof verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de man, verzoeker in hoger beroep, niet meewerkte aan de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De echtscheiding was op 16 december 2009 uitgesproken door de rechtbank 's-Gravenhage, maar was ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw verzocht om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 336,57 bruto per maand, met ingang van 16 maart 2010. De man betwistte zijn draagkracht en stelde dat de vrouw haar verzoek eerder had moeten indienen.

Het hof overwoog dat de vrouw recht had op een voorlopige voorziening, omdat de hoofdzaak nog niet was beslist. Het hof concludeerde dat de man voldoende draagkracht had om de door de rechtbank vastgestelde partneralimentatie van € 329,- per maand te voldoen. Het hof oordeelde dat de ingangsdatum van de voorlopige voorziening redelijkerwijs op 16 maart 2010 kon worden gesteld, aangezien de vrouw op dat moment recht had op de alimentatie, ongeacht de vertraging in de inschrijving van de echtscheiding.

De beslissing van het hof was dat de vrouw, ten laste van de man, met ingang van 16 maart 2010 een voorlopige uitkering tot levensonderhoud van € 329,- per maand werd toegekend, uitvoerbaar bij voorraad. Deze uitspraak werd gedaan door de rechters A. van de Poll, M. Pannekoek-Dubois en J. Zwagemaker, met mr. De Witte-Renkema als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 november 2010
Zaaknummer : 200.074.537.01 (voorlopige voorziening)
[appellante],
wonende [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.C. Buys-Zuurmond te Leiden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Th.T.M. van Hemert te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Tussen partijen is een echtscheidingsprocedure aanhangig. De man heeft tegen de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarbij onder meer de echtscheiding is uitgesproken, appel aangetekend, welke procedure bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.059.813/01. De vrouw heeft het hof op 22 september 2010, in verband met deze zaak, verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Op 29 oktober 2010 is de zaak tezamen met de hoofdzaak met nummer 200.059.813/01 mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Bij beschikking van 16 december 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Voorts is onder meer - uitvoerbaar bij voorraad en voor zover hier van belang - bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 329,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
De man is van die beschikking in hoger beroep gekomen, welke procedure bij het hof aanhangig is onder zaaknummer 200.059.813/01.
De echtscheiding was ten tijde van de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK
1. In geschil is het verzoek van de vrouw tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) ten behoeve van haar.
2. De vrouw verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man bij wijze van voorlopige voorziening vanaf 16 maart 2010 zal bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 336,57 bruto per maand, bij vooruitbetaling per maand aan haar te voldoen.
3. De man verweert zich hier tegen..
4. Het hof overweegt vooreerst als volgt. Nu de hoofdzaak en het verzoek voorlopige voorzieningen in hoger beroep gelijktijdig mondeling zijn behandeld, verstaat het hof dat hetgeen partijen in de hoofdzaak ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw hebben aangevoerd tevens geldt inzake het onderhavige verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dienaangaande.
5. De vrouw stelt in haar verzoekschrift dat de man willens en wetens niet meewerkt aan de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Dit blijkt volgens de vrouw ook uit het door de man ingestelde hoger beroep tegen de echtscheiding, waarin hij bij beschikking van 4 augustus 2010 van dit hof niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft daarbij overwogen dat het instellen van hoger beroep door de man in casu misbruik van procesbevoegdheid oplevert. De vrouw stelt dat zij nog immer behoeftig is.Volgens de vrouw heeft de man voldoende draagkracht om de door de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking bepaalde partneralimentatie aan haar te voldoen. De ingangsdatum van de voorlopige voorziening dient volgens de vrouw te worden gesteld op drie maanden na 16 december 2009, derhalve 16 maart 2010, zijnde de datum waarop de echtscheiding zonder medewerking van de man had kunnen worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, indien hij geen appel tegen die beschikking zou hebben ingesteld.
6. De man heeft ter terechtzitting gesteld dat hij geen draagkracht heeft om de bij wijze van voorlopige voorziening verzochte partneralimentatie te voldoen. Voorts heeft de man de noodzaak van die voorziening betwist. Volgens de man had de vrouw haar verzoek eerder moeten indienen. Hij heeft voorts bezwaar gemaakt tegen de verzochte ingangsdatum en gesteld dat de datum van het onderhavige verzoek, zijnde 22 september 2010, als ingangsdatum heeft te gelden.
Ontvankelijkheid
7. Voor zover de man met het gestelde omtrent het tijdstip van indiening beoogt te betogen dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek, overweegt het hof als volgt. Krachtens artikel 821 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv.) kan een voorlopige voorziening worden gevraagd tot het tijdstip waarop een zodanige voorziening, indien gegeven, ingevolge artikel 826 Rv. haar kracht verliest, in casu totdat de beslissing op een verzoek tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud ten laste van de andere echtgenoot, indien dit verzoek is gedaan, bij toewijzing voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt dan wel bij afwijzing in kracht van gewijsde gaat. Nu in de hoofdzaak ten aanzien van de partneralimentatie nog geen beslissing als hiervoor bedoeld is gegeven, kan de vrouw ontvangen worden in haar verzoek.
Behoefte en draagkracht.
8. Voor de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man verwijst het hof naar hetgeen het heeft overwogen in de beschikking onder zaaknummer 200.059.813/01, welke beschikking op dezelfde dag als de onderhavige wordt uitgesproken. Dat komt er op neer dat het hof van oordeel is dat de man een draagkracht heeft van € 329,- per maand aan welke bijdrage de vrouw tenminste behoefte heeft.
Ingangsdatum
9. Het hof acht het redelijk de voorlopige partneralimentatie te doen ingaan per de door de vrouw verzochte datum, nu zij krachtens de echtscheidingsbeschikking met ingang van een daarvoor gelegen datum, te weten 1 februari 2010, reeds een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel levensonderhoud en studie ten behoeve van de zoon van partijen dient te voldoen en in de echtscheidingsbeschikking is geoordeeld dat de vrouw voldoende draagkracht heeft om die bijdrage ten behoeve van de zoon te betalen, rekening houdend met een door de vrouw te ontvangen partneralimentatie van € 329,-.
10. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING
Het hof:
kent aan de vrouw, ten laste van de man, met ingang van 16 maart 2010 een voorlopige uitkering tot levensonderhoud toe van € 329,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Pannekoek-Dubois en Zwagemaker, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2010.