ECLI:NL:GHSGR:2010:BP4589

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.042.786-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Mink
  • K. Kleykamp-van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening op grond van huwelijkse voorwaarden in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden tussen een man en een vrouw na hun scheiding. De man is in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hij werd veroordeeld om een bedrag van € 5.386,25 aan de vrouw te betalen, vermeerderd met de helft van de waarde van twee polissen bij Fortis per 12 oktober 2007. De man verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en om te bepalen dat een deel van de waarde van een van de polissen niet voor verrekening in aanmerking komt, alsook om een bedrag van € 3.333,- ter zake van overbedeling van de inboedel. De vrouw heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om de man te veroordelen tot betaling van de helft van de overwaarde van de echtelijke woning en garage.

Tijdens de mondelinge behandeling is de vrouw niet verschenen, maar de advocaten van beide partijen hebben het woord gevoerd. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Het hof oordeelt dat de man terecht stelt dat de waarde van de polis, voor zover opgebouwd voor het huwelijk, niet verrekend hoeft te worden. De grief van de man met betrekking tot de inboedel faalt echter, omdat hij onvoldoende heeft onderbouwd welke inboedelgoederen tot het te verrekenen vermogen behoren.

Wat betreft de auto van het merk [D] oordeelt het hof dat deze, hoewel geregistreerd op naam van de vrouw, wel tot het te verrekenen vermogen behoort, omdat deze is gefinancierd met overgespaard inkomen. De vrouw's verzoek om verrekening van de waarde van de echtelijke woning en garage wordt afgewezen, omdat deze niet zijn afgelost en de vrouw onvoldoende argumenten heeft aangedragen om tot een andere conclusie te komen. Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de waarde van de Fortis polis met nummer [B] en de auto betreft, en bekrachtigt de beschikking voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 24 november 2010
Zaaknummer : 200.042.786/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-3264
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W.J.J. Trooster te Vlaardingen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats], gemeente [X],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P. Hoogenraad te Maassluis.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 3 september 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 juni 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 26 oktober 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 11 december 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 2 oktober 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 8 oktober 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de advocaat van de vrouw. De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de man - uitvoerbaar bij voorraad - uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden veroordeeld aan de vrouw te betalen een bedrag van € 5.386,25, te vermeerderen met de helft van de waarde van de polis bij Fortis met polisnummer [A] en de polis bij Fortis met polisnummer [B] per 12 oktober 2007.
Het meer of anders verzochte is, voor zover hierop niet eerder is beslist, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is inzake de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen de omvang van het te verrekenen vermogen.
2. De man verzoekt het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat het gedeelte van de waarde van de polis met nummer [B] opgebouwd voor het huwelijk van partijen ter grootte van € 6.178,- niet voor verrekening in aanmerking komt;
- te bepalen dat de vrouw aan de man zal betalen een bedrag van € 3.333,- ter zake van overbedeling met betrekking tot de verdeling van de inboedel;
- te bepalen dat de auto merk [D] kenteken [-] wel tot het te verrekenen vermogen behoort.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de vorderingen van de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze te ontzeggen en de bestreden beschikking te bevestigen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw de man tevens te veroordelen uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw te betalen de helft van de overwaarde van de echtelijke woning minus de oorspronkelijke waarde van deze woning voor het huwelijk, alsmede de helft van de overwaarde van de garage, per de datum 12 oktober 2007.
4. De man verzet zich daartegen en verzoekt de grief van de vrouw ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking voor wat betreft de verdeling van de echtelijke woning en de garage te bekrachtigen.
Fortis polis met nummer [B]
5. De man stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de helft van de waarde van de Fortis polis met nummer [B] per 12 oktober 2007 dient te worden verrekend. Volgens de man is deze polis voor het huwelijk afgesloten, zodat in ieder geval de voor het huwelijk opgebouwde waarde niet voor verrekening in aanmerking komt. De vrouw stelt dat deze polis is gefinancierd uit met voor verrekening vatbare inkomsten, zodat deze tot het te verrekenen vermogen behoort.
6. Het hof overweegt als volgt. De advocaat van de man heeft ter terechtzitting desgevraagd bevestigd dat de waarde van bovenvermelde polis in de verrekening kan worden betrokken met uitzondering van het gedeelte van de waarde dat voor het huwelijk is opgebouwd. Het hof is van oordeel dat het standpunt van de man, dat de waarde van de polis, voorzover opgebouwd voor het huwelijk niet behoeft te worden verrekend, juist is. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen en gaat daarbij uit van het door de man verzochte bedrag ad € 6.178,-, nu de vrouw dit bedrag niet heeft betwist.
Inboedel
7. In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat geen van partijen ter zake van de verdeling van de inboedel is onderbedeeld. Volgens de man heeft de vrouw vrijwel de gehele inboedel aan zich getrokken tijdens afwezigheid van de man. De man stelt ter zake nog recht te hebben op een bedrag van € 3.333,-. De vrouw weerspreekt het door de man gestelde. Ter terechtzitting is zijdens de vrouw verklaard dat zij slechts de haar in eigendom toebehorende roerende zaken heeft meegenomen.
8. Het hof merkt vooreerst op dat er in beginsel geen sprake kan zijn van verdeling van de inboedel nu partijen krachtens hun huwelijkse voorwaarden buiten iedere gemeenschap van goederen zijn gehuwd en ook overigens niet is gebleken dat tussen partijen een gewone gemeenschap inzake de inboedel bestaat. In artikel 3 onder 2 van de akte van huwelijkse voorwaarden is - kort gezegd - opgenomen dat alle niet op naam staande roerende zaken, welke bij ontbinding van het huwelijk of bij scheiding van tafel en bed dan wel bij elke andere vereffening van het vermogen aanwezig zijn en waarvan niet blijkt aan wie van de echtgenoten deze toebehoren, worden geacht aan ieder van de echtgenoten voor de onverdeelde helft toe te behoren. De advocaat van de man heeft eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard er gemakshalve van uit te zijn gegaan dat de inboedel gemeenschappelijk eigendom van partijen is, aangezien niet bewezen is welk inboedelbestanddeel aan wie toebehoort.
9. Gelet op het vorenstaande en gelet op het door de vrouw gestelde, is het hof van oordeel dat de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht ter zake de betwisting van de wijze van verrekening van de inboedel door de rechtbank, nu hij zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Hoewel ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hiernaar is gevraagd, heeft de man niet kunnen specificeren of, en zo ja welke, inboedelgoederen tot het te verrekenen vermogen behoren en welk bedrag daarmee is gemoeid. Het door hem vermelde bedrag is volgens mededeling van de advocaat van de man een schatting. De grief van de man faalt derhalve.
[D] met kenteken [-]
10. De man stelt in zijn derde grief dat de rechtbank ten onrechte de auto van het merk [D] buiten het te verrekenen vermogen heeft gelaten aangezien deze geregistreerd staat op naam van de vrouw. Volgens mededeling van de advocaat van de man ter terechtzitting heeft de man de auto destijds gefinancierd met overgespaard inkomen. De vrouw stelt dat de rechtbank juist heeft beslist, mede in aanmerking genomen dat ieder van partijen een auto ter beschikking heeft, dan wel heeft gehad.
11. Het hof overweegt als volgt. Beslissend voor de vraag of de waarde van de [D] al dan niet tussen partijen verrekend dient te worden, is niet op wiens naam het kentekenbewijs is geregistreerd, maar of de auto is gefinancierd met overgespaard inkomen. De vrouw heeft in hoger beroep niet betwist dat de auto destijds met overgespaard inkomen is gefinancierd, zodat de waarde van de auto per de datum van het inleidende verzoekschrift, zijnde 12 oktober 2007, voor verrekening in aanmerking komt. De grief van de man treft doel.
Echtelijke woning en garage
12. De vrouw stelt in incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte geen verdeling dan wel verrekening heeft doen plaatsvinden van de waarde van de echtelijke woning en de garage. Nu niet jaarlijks is verrekend, kan volgens de vrouw worden gesteld dat er ter zake de woning sprake is van vermogensvorming die tot verrekening van het vermogen dient te leiden. De vrouw stelt dat zij aanspraak kan maken op de helft van de overwaarde van de woning. Zij voert daartoe aan dat partijen vrijwel vanaf de aanschaf van de woning samen in de woning gewoond, dat zij tijdens het huwelijk uit haar privévermogen ten minste € 20.000,- aan verbouwingskosten heeft voldaan, dat er overgespaard inkomen is gebruikt voor diverse verbouwingen, alsmede dat tijdens het huwelijk grond en garage zijn aangeschaft met overgespaard inkomen. De vrouw doet ten slotte een beroep op redelijkheid en billijkheid. Er dient volgens haar verdeeld dan wel verrekend te worden, mede nu er geen directe noodzaak was om huwelijkse voorwaarden overeen te komen en de man thans een groot vermogen heeft terwijl de vrouw een beperkt vermogen heeft verkregen uit het huwelijk.
13. De man stelt dat de waarde van de woning en garage niet verrekend dienen te worden. Hij voert daartoe aan dat de woning voor het huwelijk door hem is verkregen, alsmede dat de garage is gefinancierd met een aflossingsvrije hypotheek, waaraan levensverzekeringspolissen zijn gekoppeld, die inmiddels zijn verrekend.
14. Het hof begrijpt uit de stellingen van partijen dat de kapitaalverzekeringen, die verbonden waren met de hypothecaire geldleningen, door partijen als een afzonderlijk vermogensbestanddeel zijn verrekend. Nu partijen die hebben verrekend, kunnen de kapitaalverzekeringen, dan wel de premiebetalingen daarvoor niet worden gezien als een belegging in de onroerende zaak, staande en gelegen aan [adres] te [woonplaats]. De betalingen van rente op een hypothecaire geldlening dienen te worden aangemerkt als kosten van de huishouding en kunnen niet gezien worden als een belegging in de hiervoor gemelde onroerende zaak. Uit het hiervoor overwogene vloeit voort dat ook de garage niet tot het te verrekenen vermogen behoort nu de garage onderdeel uitmaakt van de echtelijke woning. Op basis van de door de vrouw aangevoerde argumenten zijn er geen gronden aanwezig om de waarde van de echtelijke woning en de garage in de verrekening te betrekken, nu niet op de woning en de garage is afgelost en alleen de rente op de hypothecaire geldlening is betaald. Hetgeen de vrouw overigens nog heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
15. De door de vrouw gestelde omstandigheid - dat voor het aangaan van huwelijkse voorwaarden geen grond bestond - is geen grond om anders te oordelen en leidt niet tot het oordeel dat een krachtens de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel niet toepasselijk is daar dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook overigens heeft de vrouw daartoe onvoldoende gesteld. De grief van de vrouw faalt zodat het door de vrouw in incidenteel hoger beroep verzochte zal worden afgewezen.
CONCLUSIE
16. Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover de voor het huwelijk van partijen opgebouwde waarde van de Fortis polis met nummer [B] in de verrekening is betrokken en voor zover de waarde van de [D] met kenteken [-] niet in de verrekening is betrokken.
17. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de voor het huwelijk van partijen opgebouwde waarde van de Fortis polis met nummer [B] in de verrekening is betrokken en voor zover de waarde van de [D] met kenteken [-] niet in de verrekening is betrokken en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aan de vrouw dient te betalen een bedrag van € 5.386,25, te vermeerderen met:
- de helft van de waarde van de polis bij Fortis met polisnummer [A] en
- de helft van de waarde van de polis bij Fortis met polisnummer [B] onder aftrek van de voor het huwelijk van partijen opgebouwde waarde ad € 6.178,-,
beide per 12 oktober 2007;
bepaalt dat de auto, merk [D], kenteken [-] tot het te verrekenen vermogen behoort naar de waarde daarvan per 12 oktober 2007;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Mink en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2010.