GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 21 juli 2010
Zaaknummer : 200.046.161/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-2917
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.C. Dikkers te Vlaardingen,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.W.M. Kromme te Ridderkerk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 6 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 juli 2009 van de rechtbank Rotterdam. In dit appelschrift zijn per abuis verkeerde namen van partijen opgenomen. Op 25 januari 2010 is bij het hof ingekomen een exemplaar van het beroepschrift, waarin de juiste namen zijn vermeld.
De vader heeft op 10 maart 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend en op 12 maart 2010 een aanvullend verweerschrift.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 25 januari 2010 en 9 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 22 april 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] heeft schriftelijk zijn mening ten aanzien van de kinderalimentatie kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 juli 2007 gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de vader opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarigen van € 166,- per maand per kind met ingang van 23 oktober 2008 wordt bepaald op € 39,- per maand per kind.
Voorts is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de genoemde bijdrage jaarlijks, met ingang van 1 januari 2009, wordt gewijzigd ingevolge de wettelijke vastgestelde indexering.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren [in 1993] te [geboorteplaats], en
[minderjarige 2], geboren [in 1996] te [geboorteplaats],
hierna ook: de kinderen.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de, naar het hof begrijpt, inleidende verzoeken van de vader, af te wijzen.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het hof in incidenteel appel de bestreden beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, opnieuw beschikkende alsnog de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 juli 2007 te wijzigen in die zin dat de daarbij aan de vader opgelegde kinderalimentatie met ingang van 23 oktober 2008 wordt bepaald op nihil en voorts te bepalen dat de vader de over het verleden teveel betaalde alimentatie mag verrekenen met nog te verschijnen alimentatietermijnen. Bij aanvullend verweerschrift heeft de vader nog verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen.
De wijziging van de kinderalimentatie
4. De vader heeft wijziging verzocht van de bij beschikking van 30 juli 2007 bepaalde kinderalimentatie. Aan zijn verzoek legt hij, zo begrijpt het hof uit zijn verzoek in eerste aanleg, ten grondslag dat hij door een aanzienlijke verlaging van zijn inkomen per 1 mei 2008 geen draagkracht meer heeft om de bijdrage van € 166,- per maand per kind te voldoen. De moeder betwist de wijziging van omstandigheden niet, doch stelt dat de vader nog immer in staat is om de bepaalde bijdrage te voldoen.
5. Nu de wijziging van omstandigheden door de moeder niet is weersproken, zal het hof de behoefte en de draagkracht opnieuw beoordelen. Aangezien geen van partijen de behoefte van de kinderen ter discussie heeft gesteld, gaat het hof er vanuit dat vaststaat dat de kinderen nog immer behoefte hebben aan de door de rechtbank bepaalde bijdrage van, thans geïndexeerd, € 180,32 per maand per kind.
6. Ten tijde van de vaststelling van de kinderalimentatie werkte de vader bij [werkgever 1]. Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, van 28 maart 2008 is de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2008 ontbonden. De vader heeft aansluitend werk gevonden en is vanaf 1 mei 2008 in dienst getreden bij [werkgever 2]. Zijn contract met deze werkgever is op 30 oktober 2009 niet meer verlengd. Sinds 1 november 2009 heeft de vader een WW-uitkering.
7. De moeder heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in 2008 niet weersproken, en ook niet (voldoende) betwist dat de vader met ingang van 1 november 2009 een werkloosheidsuitkering ontvangt.
8. Het hof oordeelt als volgt. Uit voornoemde beschikking van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, blijkt van een salaris van de vader bij [werkgever 1] van € 1.934,79 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Uit de, overigens niet door de vader ondertekende, arbeidsovereenkomst met de nieuwe werkgever [werkgever 2] blijkt van een salaris van € 1.787,60 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Hieruit is te herleiden dat de achteruitgang van de vader in inkomen vanaf 1 mei 2008 ongeveer € 200,- bruto per maand bedraagt. Tussen partijen staat als niet betwist vast dat de vader bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in mei 2008 een ontslaguitkering heeft ontvangen van € 20.593,50 bruto. Met de moeder acht het hof het redelijk dat de vader de door hem ontvangen ontslaguitkering aanwendt voor het doel waarvoor deze is bestemd, te weten het aanvullen van zijn als gevolg van het ontslag verminderde inkomen tot het inkomen dat hij genoot voor zijn ontslag bij [werkgever 1]. Echter, het hof acht het ook aannemelijk dat de vader een deel van de vergoeding, zoals hij heeft gesteld, heeft aangewend om (achterstanden op) schulden af te lossen en een aantal zaken voor zijn nieuwe woning aan te schaffen. Gelet op de hoogte van de ontslagvergoeding, het feit dat de vader direct na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in mei 2008 weer aan het werk is gegaan en het te overbruggen verschil in inkomen van € 200,- bruto per maand, acht het hof het redelijk om tot 1 november 2009 rekening te houden met een suppletie uit de ontslagvergoeding tot het inkomen dat de vader genoot bij [werkgever 1]. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de vader tot 1 november 2009 de destijds bepaalde kinderalimentatie van € 166,- per maand per kind kan blijven voldoen. Hieruit volgt dat de alimentatieverplichting naar het oordeel van het hof tot 1 november 2009 nog steeds voldoet aan de wettelijke maatstaven, zodat het verzoek van de vader tot wijziging van de kinderalimentatie in zoverre wordt afgewezen.
9. Voor zover de vader heeft willen stellen dat hij de bijdrage van € 166,- per maand per kind niet meer kon voldoen vanwege de aflossing op de huwelijkse schulden, gaat het hof aan deze stelling voorbij. Bij de bepaling van de kinderalimentatie is destijds, zoals blijkt uit het op 2 mei 2007 tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant, rekening gehouden met huwelijkse schulden waarop de vader dient af te lossen. De vader heeft niet inzichtelijk gemaakt of hij thans op meer schulden dient af te lossen dan wel hogere aflossingen dient te verrichten, en in zijn verweerschrift in hoger beroep heeft hij zelfs gesteld dat hij met de ontslagvergoeding uit het huwelijk voortvloeiende schulden heeft afgelost.
10. Voor de periode vanaf 1 november 2009 houdt het hof niet langer rekening met de suppletie, derhalve uitsluitend met de door de vader ontvangen en door de moeder niet betwiste werkloosheidsuitkering. Uit de meest recente uitkeringsspecificatie, gedateerd 9 februari 2010, blijkt van een uitkering van € 1.800,- bruto per 4 weken.
11. Het hof neemt voor de bepaling van de draagkracht van de vader verder in aanmerking een huur van € 571,- per maand en een premie zorgverzekering van € 114,- per maand (met bijbehorend nominaal deel dat geacht wordt te zijn begrepen in het bedrag van de toegepaste bijstandsnorm en verplicht eigen risico van € 14,- per maand), met welke bedragen de rechtbank rekening heeft gehouden en waartegen door partijen niet is gegriefd.
12. Anders dan de rechtbank, houdt het hof geen rekening met het bedrag van € 51,- per maand aan premie op een aan een lening bij de [naam bank] gekoppelde polis van levensverzekering. Door de vader is erkend dat, zoals door de moeder is gesteld, deze polis in september 2008 is opgezegd. Het hof houdt wel rekening met de aflossing van € 250,- per maand op een schuld aan de [bank] en een bedrag van € 86,- per maand aan aflossing op een schuld aan [X], welke schulden door de rechtbank in aanmerking zijn genomen en waartegen door partijen niet is gegriefd.
13. Het hof houdt geen rekening met het door de vader in hoger beroep opgevoerde bedrag aan omgangskosten van € 60,- per maand. Ter zitting is komen vast te staan dat tussen de vader en de kinderen geen omgang plaatsvindt.
14. Het hof overweegt voorts nog dat, gelet op de op 1 maart 2009 in werking getreden Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding, het hof voor het bepalen van de kinderalimentatie de vader zal aanmerken als alleenstaande en zal uitgaan van een draagkrachtpercentage van 70.
15. Uit het vorenstaande volgt dat de vader met ingang van 1 november 2009 niet in staat is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen.
16. Nu de destijds bepaalde kinderalimentatie van thans € 180,32 per maand per kind door de wijziging van omstandigheden voor de periode vanaf 1 november 2009 derhalve niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en met wijziging van de beschikking van 30 juli 2007 de door de vader te betalen bijdrage met ingang van 1 november 2009 bepalen op nihil.
Terugbetaling/verrekening
17. De vader heeft verzocht om de door de moeder teveel ontvangen alimentatie te verrekenen met eventueel door hem te verrichten toekomstige alimentatiebetalingen. De moeder heeft ter zitting aangegeven niet over de financiële middelen te beschikken om de eventueel door de vader teveel betaalde alimentatie terug te betalen. Zij heeft daarbij onweersproken verklaard dat zij, in tegenstelling tot de regeling in het echtscheidingsconvenant, thans ook en wellicht meer aflost op de huwelijkse schulden dan de vader. Gelet op vorenstaande, het consumptief karakter van de alimentatie en het feit dat de vader de behoefte van de kinderen aan de bijdrage niet heeft betwist, zal het hof bepalen dat de moeder de door haar eventueel teveel ontvangen alimentatie niet aan de vader behoeft terug te betalen.
18. Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 30 juli 2007 van de rechtbank te Rotterdam - de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 november 2009 op nihil;
bepaalt dat de moeder het eventueel teveel betaalde aan alimentatie niet behoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Dusamos en Bos, bijgestaan door mr. Buiting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2010.