GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 december 2010
Zaaknummer : 200.054.288/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-2572
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.M. Peet te Rotterdam,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.B. Peters te Zoetermeer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 15 januari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 oktober 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 5 maart 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 2 maart 2010, 15 juli 2010 en 25 oktober 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 2 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: partijen en hun advocaten. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 25 februari 2009 en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 25 februari 2009 heeft de rechtbank bepaald dat de behandeling van de zaak in afwachting van het deskundigenbericht met betrekking tot het DNA-onderzoek pro forma wordt aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam en geboortedatum minderjarige] te [woonplaats] (hierna: de minderjarige), van € 200,- per maand afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking ter zake van de afwijzing van de verzochte kinderalimentatie te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van de minderjarige vast te stellen op een bedrag van € 200,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht en deze verplichting te laten ingaan per datum indiening van het verzoekschrift van de rechtbank.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans en in ieder geval die verzoeken aan haar te ontzeggen, zulks met bekrachtiging van de bestreden beschikking, althans die beslissingen te nemen welke het hof juist acht.
4. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte, althans niet of onvoldoende gemotiveerd, heeft overwogen dat de man geen draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te voldoen. De man zou een aanvullende uitkering ontvangen voor kunstenaars, hetgeen betekent dat hij nog andere inkomsten heeft. De man dient inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie. Als hij de gegevens niet vrijwillig overlegt, dan verzoekt de vrouw op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv veroordeling tot het verstrekken van de stukken. De vrouw wenst helderheid over de zorgtoeslag en het kostgeld dat de man aan zijn moeder zou betalen. Verder is de vrouw van mening dat de man een minimale verdiencapaciteit heeft van € 1.407,60 per maand.
5. De man heeft aangevoerd alles in het werk te stellen om inkomsten te verwerven, maar dat gelet op zijn leeftijd en beperkte ervaring tot nu toe in de artiestenwereld niet van hem kan worden gevergd dat hij nu al zodanige inkomsten zou hebben dat hij daarmee in eigen levensonderhoud kan voorzien, laat staan kinderalimentatie betalen. De man heeft de WWIK-uitkering slechts een jaar ontvangen, waarna deze is beëindigd, omdat de man niet voldeed aan de minimum inkomstengrens van € 1.250,- in het eerste jaar; hij had immers € 3.000,- aan kosten.
6. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat de man thans niet de draagkracht heeft om kinderalimentatie te kunnen voldoen. Gebleken is dat de man een jaarlang een WWIK-uitkering heeft ontvangen, doch dat deze in 2009 is beëindigd omdat de man niet voldeed aan de progressie-eis die daaraan verbonden is. Vervolgens is de man, in plaats van een bijstandsuitkering aan te vragen, een managementovereenkomst aangegaan met een bureau dat investeert in artiesten van wie verwacht wordt dat zij succesvol zullen worden. Dit managementbureau betaalt de onkosten van de man, zoals kosten voor promotiedoeleinden en reis- en verblijfkosten. Als tegenprestatie zet de man muziek op internet en deelt het bureau op termijn mee in de verwachte inkomsten van de man. Vooralsnog echter overtreffen de kosten de baten. Daarnaast is onweersproken gesteld dat de man op 7 augustus 2010 op straat is beschoten, als gevolg waarvan de man ernstig gewond is geraakt. De man is bezig te herstellen van deze traumatische gebeurtenis en kan thans niet optreden.
7. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de man zich inspanningen getroost om een carrière in de muziekwereld op te bouwen, doch dat deze voorlopig nog geen (substantiële) inkomsten tot gevolg hebben. De man heeft tijd nodig om zijn toekomst op te bouwen, zodat de minderjarige op termijn daarvan mee zal kunnen profiteren. Het hof gaat ervan uit dat de man – conform zijn stellingen ter zitting – zich zal blijven inzetten om een hoger inkomen te verwerven, zodat hij op termijn aan zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarige zal kunnen voldoen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Stille en Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2010.