ECLI:NL:GHSGR:2010:BP5574

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.059.891-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Mos-Verstraten
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op omgang tussen biologische vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de biologische vader en zijn minderjarige kind. De biologische vader had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. De biologische vader verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen, waarbij hij de minderjarige om de veertien dagen een weekend en de helft van de vakanties en feestdagen bij hem zou laten verblijven. De moeder, die de verweerster was in deze procedure, voerde aan dat er geen nauwe persoonlijke betrekking was tussen de biologische vader en de minderjarige, en dat omgang schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van het kind.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat er wel degelijk sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de biologische vader en de minderjarige, maar dat de omstandigheden zodanig waren dat omgang niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De moeder had ernstige angsten voor de biologische vader, en het hof oordeelde dat deze angsten niet onderkend werden door de biologische vader. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om de minderjarige te begeleiden in een omgangsregeling, wat zou kunnen leiden tot ernstige nadelen voor de ontwikkeling van het kind.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd, maar het recht op omgang van de biologische vader met de minderjarige ontzegd. Het hof heeft ook het verzoek van de biologische vader om een nieuw onderzoek door de raad voor de kinderbescherming afgewezen, omdat het hof geen aanleiding zag om aan te nemen dat een nieuw onderzoek tot andere conclusies zou leiden. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de veiligheid en het welzijn van het kind voorop stonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 december 2010
Zaaknummer : 200.059.891/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-1511
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de biologische vader,
advocaat mr. drs. H. Durdu te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K. Beumer te Rhoon.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De biologische vader is op 8 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
8 december 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 6 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de biologische vader zijn bij het hof op 10 maart 2010 en op 26 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 11 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 24 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de biologische vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voorts is namens de raad verschenen: de heer J. Kuhn. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de biologische vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met nevenvoorzieningen met betrekking tot de minderjarige [naam], geboren [in 2007] te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige).
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de vaststelling van een omgangsregeling tussen de biologische vader en de minderjarige.
2. De biologische vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- er met onmiddellijke ingang een omgangsregeling zal plaatsvinden tussen de biologische vader en de minderjarige, waarbij de minderjarige een weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur alsmede de helft van alle vakanties en feestdagen en de verjaardagen van de biologische vader en de grootouders vaderszijde bij de biologische vader zal doorbrengen, althans een zodanige regeling als het hof redelijk en billijk acht, subsidiair er met onmiddellijke ingang al dan niet begeleide proefcontacten tussen de biologische vader en de minderjarige zullen plaatsvinden voor een periode van drie maanden, waarbij het uiteindelijke doel is dat een definitieve omgangsregeling tussen de biologische vader en de minderjarige zal worden vastgesteld;
- de raad een nieuw onderzoek uitvoert, met aanstelling van een andere raadsonderzoeker dan de persoon die het onderzoek van augustus 2009 heeft verricht, met als doel de mogelijkheden te onderzoeken voor proefcontacten en uiteindelijk een definitieve omgangsregeling tussen de biologische vader en de minderjarige;
-de moeder een boete verbeurt van € 500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag, dat zij in gebreke blijft uitvoering te geven aan een omgangsregeling, aanwijzingen van de raad of een derde terzake proefcontacten of begeleide omgang.
3. De moeder bestrijdt het beroep.
4. De biologische vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met betrekking tot de minderjarige niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert de biologische vader aan dat er wel degelijk sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en de minderjarige. Op de dag van de bevalling was de biologische vader aanwezig in het ziekenhuis. Tijdens het verblijf van de minderjarige in het ziekenhuis wegens vroeggeboorte, is de biologische vader vaak samen met de moeder meerdere keren per dag bij de minderjarige geweest. Tot het einde van de relatie had de biologische vader dagelijks omgang met de minderjarige en leverde hij een wezenlijke bijdrage in de opvoeding en verzorging van de minderjarige. Voorts stelt de biologische vader dat in de periode dat het raadsonderzoek heeft plaatsgevonden, geen objectief waarneembaar bewijs voorhanden was waaruit de conclusie had mogen worden getrokken dat de biologische vader zich aan de door de moeder gestelde mishandelingen schuldig had gemaakt. Hierbij benadrukt de biologische vader dat hij nimmer is veroordeeld voor een geweldsdelict.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist zoals zij heeft gedaan. Daartoe voert de moeder aan dat er onvoldoende omstandigheden zijn die kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de biologische vader en de minderjarige. De biologische vader en de moeder hebben nimmer samengewoond. Voorts heeft de moeder alle afspraken in het ziekenhuis en andere zaken rond haar zwangerschap en bevalling zelf geregeld. Zowel voor als tijdens de zwangerschap koos de biologische vader zijn eigen weg en had hij weinig aandacht voor de moeder. De moeder heeft de bevalling alleen doorgemaakt. Tijdens sommige bezoeken heeft de vader de minderjarige af en toe vastgehouden. Hij heeft echter nooit zorg- en opvoedingstaken uitgevoerd. Na het verbreken van de relatie heeft de vader de minderjarige in het geheel niet meer gezien. Voorts is de moeder, in tegenstelling tot de vader, van mening dat het onderzoek van de raad een gedegen onderzoek is geweest en dat de conclusies daaruit juist zijn. Omgang tussen de vader en de minderjarige levert ernstig nadeel op voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarige. Zowel de moeder als de minderjarige hebben nog immer last van de gebeurtenissen tussen partijen ten tijde van de relatie.
6. Namens de raad is ter zitting betoogd dat, hoewel de minderjarige recht heeft om zijn biologische vader te leren kennen, de minderjarige op dit moment niet gebaat is bij omgang met de biologische vader. Hoewel de moeder inspanningen verricht om van haar angsten jegens de biologische vader af te komen, zijn deze op dit moment nog onverminderd aanwezig. De spanningen tussen de ouders beletten hen ten aanzien van de minderjarige samen te werken. Een nieuw onderzoek van de raad zal niet leiden tot een ander advies over de omgang.
7. Het verzoek van de biologische vader om een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige vast te stellen, wordt beoordeeld aan de hand van het per 1 maart 2009 gewijzigde en te dezen van toepassing zijnde artikel 1: 377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van artikel 1:377a BW hebben een kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat recht op omgang met elkaar, tenzij er sprake is van één of meer van de gronden, zoals genoemd in het derde lid van dat artikel, op basis waarvan de rechter het recht op omgang ontzegt.
Ontvankelijkheid
8. Naar het oordeel van het hof bieden de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de biologische vader en de minderjarige. Het hof neemt hiertoe in aanmerking dat tussen partijen vaststaat dat zij een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, gedurende welke relatie de moeder zwanger is geraakt. Hoewel in geschil is of partijen met elkaar hebben samengeleefd, acht het hof het voldoende aannemelijk dat de biologische vader in de periode na de geboorte geregeld bij de moeder en de minderjarige thuis is geweest. Het hof is gebleken dat de vader toen, al dan niet op aandringen van de moeder, de minderjarige heeft vastgehouden en een enkele keer heeft verzorgd. De omstandigheid dat het contact tussen de biologische vader en de minderjarige naderhand geheel is verbroken, doet geen afbreuk aan het voortbestaan van de nauwe persoonlijke betrekking, te meer nu het verbreken van ieder contact is gebeurd tegen de wil van de biologische vader. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de biologische vader ontvankelijk is in zijn verzoeken. Het hof zal daarom overgaan tot een inhoudelijke bespreking van het hoger beroep.
Omgang
9. Het hof overweegt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt. Uit het raadsrapport komt naar voren dat de relatie tussen de moeder en de biologische vader ernstig is verstoord en dat de moeder zeer angstig is voor de biologische vader. Hoewel de moeder voor haar psychische problemen onder behandeling staat, heeft zij de problematische relatie met de biologische vader nog niet verwerkt en is zij niet in staat op gelijkwaardige wijze met de biologische vader te communiceren of op een andere wijze contact met hem te hebben. Daarnaast blijkt uit het raadsrapport dat de moeder haar handen vol heeft aan de minderjarige, nu de minderjarige een pittig kind is, dat behoefte heeft aan structuur en veiligheid. Indien invulling wordt gegeven aan een omgangsregeling tussen de biologische vader en de minderjarige, acht het hof het gelet op het voorgaande aannemelijk dat enerzijds de moeder niet in staat zal zijn om de minderjarige hierin te begeleiden en dat anderzijds de taak van de moeder als verzorgende ouder ernstig onder druk zal komen te staan met - gelet op de leeftijd van de minderjarige - als gevolg een zodanige negatieve weerslag op de minderjarige dat dit ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind.
Op grond van het voorgaande ziet het hof aanleiding om de biologische vader het recht op omgang met de minderjarige te ontzeggen. Het hof weegt in zijn oordeel mee dat de biologische vader ter zitting de bij de moeder aanwezige angsten niet heeft onderkend en evenmin een voorstel heeft gedaan hoe hij deze angsten kan wegnemen. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om een nieuw onderzoek door de raad te gelasten.
11. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
verklaart de biologische vader ontvankelijk in zijn verzoeken;
ontzegt de biologische vader het recht op omgang met de minderjarige;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mos-Verstraten en Stollenwerck, bijgestaan door mr. Veldmans als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2010.