GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 december 2010
Zaaknummer : 200.045.473/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-860
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.J.P. Liefting te Amstelveen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.B. Sluijs te Leiden.
Als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
kantoorhoudende te Leiden.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 28 september 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
26 juni 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De vader heeft op 25 januari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 14 december 2009, 29 december 2009, 15 november 2010 en 18 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 15 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 22 oktober 2009 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. De raad heeft bij brief van 15 november 2010 het raadsrapport van 27 januari 2010 aan het hof doen toekomen.
Op 25 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts is aanwezig geweest namens Jeugdzorg: de heer W. Kuijpers (gezinsvoogd). De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de gezinsvoogd aan de hand van een notitie, die door hem is overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
In die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat:
na te noemen minderjarigen bij de vader zullen zijn:
- in de oneven weken van zaterdag 12.00 uur tot zondag 18.30 uur;
- tot oktober 2009 in de even weken op donderdag van 8.15 uur tot 18.30 uur en vanaf oktober 2009 in de even weken op donderdag van 8.00 uur tot 18.30 uur;
- vanaf 2010 twee aaneengesloten weken van de zomervakantie;
- vanaf 2010 de herfstvakantie en de krokusvakantie (de kerstvakantie en de meivakantie zullen de minderjarigen bij de moeder verblijven);
- de helft van de feestdagen, waarbij de minderjarigen in de even jaren op eerste Paasdag, eerste Pinksterdag, eerste Kerstdag, Koninginnedag en Hemelvaartsdag van 9.00 uur tot 18.30 uur bij de vader zullen verblijven;
- Oud en Nieuw in de even jaren vanaf 18.00 uur op 31 december tot 19.00 uur op 1 januari;
- op vaderdag;
de moeder de minderjarigen naar de vader zal brengen en de vader de minderjarigen naar de moeder zal terugbrengen, met dien verstande dat de vader op de donderdagen die een schooldag zijn, zal afwijken van deze regeling en hij de minderjarigen bij de moeder zal ophalen;
de feestdagenregeling voorgaat op de reguliere contactregeling;
de moeder een dwangsom verbeurt van € 500,-- per dag of dagdeel dat zij voormelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet nakomt, met een maximum van € 10.000,--.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Voorts is in hoger beroep komen vast te staan dat na te noemen minderjarigen bij beschikking van de kinderrechter te ’s-Gravenhage van 15 februari 2010 onder toezicht zijn gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, van 15 februari 2010 tot 15 februari 2011.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken, op straffe van een dwangsom, meer specifiek de vaststelling van de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan het contact tussen de vader en de minderjarigen: [minderjarige 1], geboren [in] 2003 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 1]; en [minderjarige 2], geboren [in] 2005 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 2], hierna ook gezamenlijk: de minderjarigen.
2. De moeder verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende, te bepalen dat het verzoek van de vader tot (naar het hof begrijpt:) het vaststellen van een contactregeling met de minderjarigen alsnog wordt afgewezen, althans dat ieder verder contact tussen de vader en [minderjarige 1] wordt geschorst totdat nader onderzoek van de contacten heeft plaatsgehad, opdat na de uitkomsten hiervan omtrent het contact nader wordt beslist, althans zodanig te beslissen zoals het hof juist oordeelt.
3. De vader bestrijdt het beroep van de moeder en verzoekt het hof, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de moeder in het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, dan wel haar verzoeken worden afgewezen, dan wel een contactregeling te bepalen zoals het hof zal vermenen te behoren.
4. De moeder stelt in haar eerste drie grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de (ook door de rechtbank erkende) problemen van [minderjarige 1] voortkomen uit haar onvermogen onbelast contact van de minderjarigen met de vader toe te staan, nu de moeder nooit vrijelijk contact in de weg heeft gestaan of zal staan. De moeder stelt dat het probleem is dat [minderjarige 1] geen contact met de vader wenst. In haar vierde grief klaagt de moeder dat de rechtbank ten onrechte aanneemt dat het gezin bereid zou zijn om mee te werken aan hulp via het AMK of Curium, nu de vader zich niet heeft opengesteld voor gezinshulp bij deze instanties. In haar vijfde grief betoogt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de moeder bij deze instanties zal leren onbelaste omgang toe te staan, nu zij dit niet behoeft te leren. De moeder stelt in haar zesde grief dat zich in het dossier diverse stukken bevinden waaruit genoegzaam blijkt welke belangen en problemen zich verzetten tegen contact en een vakantie- en/of feestdagenregeling. In de zevende grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte aanneemt dat als Curium anders adviseert dan dat de rechtbank beslist, partijen de regeling in overleg kunnen en zullen aanpassen. De moeder stelt daartoe dat Curium inmiddels heeft erkend dat [minderjarige 1] veel schade ondervindt van dan wel door het contact met de vader en dat de vader weigert om tezamen met de moeder en Curium hiervoor een oplossing te vinden. Ten onrechte overweegt de rechtbank, zo stelt de moeder in haar achtste grief, dat zich geen kindproblemen of belangen tegen contact verzetten, daar uit het verloop der dingen en het rapport van Curium blijkt dat deze bezwaren wel degelijk aanwezig zijn en bestaan. In haar negende en tiende grief klaagt de moeder dat de rechtbank ten onrechte aanneemt dat dwangsommen nodig zijn om de moeder de contacten tussen de vader en de minderjarigen te laten nakomen, daar de contacten met [minderjarige 2] in beginsel prima verlopen en er bezwaren zijn tegen de contacten tussen de vader en [minderjarige 1]. Ter zitting heeft de moeder aangevoerd dat zij positief staat tegenover therapie door de kinderpsycholoog Veenstra, zowel voor de minderjarigen alsook voor de ouders.
5. De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd weersproken. De vader stelt zich daarbij onder meer op het standpunt dat de moeder haar eigen aandeel in de problemen van [minderjarige 1] niet onderkent, waardoor het noodzakelijk is dat de moeder hulp zoekt. Voorts stelt de vader dat de dwangsommen noodzakelijk zijn omdat de moeder de minderjarigen bij de vader heeft weg gehouden. De vader staat achter de therapie van de heer Veenstra.
6. Jeugdzorg heeft onder meer aangevoerd thans te twijfelen over de haalbaarheid van de therapie van de heer Veenstra en dat het, gelet op de vele procedures en de eerder afgebroken behandeling bij de heer Veenstra, beter is om met een nieuwe psycholoog aan de slag te gaan.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vader en de moeder hun gedragingen als ouders na het uiteengaan nog niet goed op elkaar kunnen afstemmen en dat zij niet goed met elkaar kunnen communiceren. Dit vormt een belemmering om tot overeenstemming te komen over een allesomvattende ouderschapsregeling rond de minderjarigen. Het hof is van oordeel dat de minderjarigen er het meest bij gebaat zijn dat de ouders komen tot een heroriëntatie op het ouderschap en acht het aannemelijk dat deze heroriëntatie door middel van deskundigenonderzoek bewerkstelligd kan worden. Partijen hebben uit eigen beweging aan het hof meegedeeld zo’n onderzoek wenselijk te achten. Het hof zal daarom zo een onderzoek gelasten. Partijen hebben ter zitting hun volledige medewerking aan het onderzoek toegezegd. Het hof wijst ieder der partijen op het belang om zich ten volle in te zetten. In dit verband wijst het hof op het niet-vrijblijvende karakter van dit deskundigenonderzoek dat zich aldus onderscheidt van hetgeen in het algemeen onder de term ‘mediation naast rechtspraak’ bekend is. Het hof wijst tot slot op het bepaalde in artikel 198 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna verder: Rv) met toepassing waarvan het het hof vrij staat om aan de houding die een partij tijdens een deskundigenonderzoek zou innemen, de gevolgen te verbinden die het hof geraden voorkomt.
8. Het hof acht het in het belang van de ouders en de minderjarigen dat de te benoemen deskundige nog niet eerder bij de behandeling van de problematiek van partijen is betrokken, zodat een nieuwe start kan worden gemaakt. Derhalve zal het hof als deskundige benoemen: mevrouw B. de Vries, Benoordenhoutseweg 23, 2596 BA Den Haag, telefoonnummer: 070-3245626, e-mailadres: medinu@planet.nl.
9. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en voortgang van het onderzoek.
10. De advocaat van de moeder dient de deskundige binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.
11. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 25 juni 2011 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden. Deze krijgt de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders tezamen gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap zodanig vorm te doen geven dat de minderjarigen - gegeven de omstandigheden - zo goed als mogelijk zullen kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Het hof acht het wenselijk dat de deskundige de minderjarigen in het onderzoek betrekt. De deskundige heeft zich bereid verklaard dit onderzoek op zich te nemen.
12. Het hof wenst dat de deskundige bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekt:
a. Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar, is deze omgang voor verbetering vatbaar en zo ja, op welke wijze?
b. Hoe is de relatie van de minderjarigen met enerzijds de moeder respectievelijk de vader individueel en anderzijds beide ouders tezamen (het oudersysteem, met speciale aandacht voor hechting en loyaliteit), zijn deze voor verbetering vatbaar en zo ja, op welke wijze?
c. Welke zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden van respectievelijk de moeder en de vader en op welke wijze kan er - indien nodig- verruiming van die mogelijkheden worden gerealiseerd?
d. Waaraan moet de opvoedingssituatie van de minderjarigen voldoen, gelet op hun individuele behoefte?
e. In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een zorg- en opvoedingsregeling rekening te houden met de behoeften van de minderjarigen en hoe zou -indien nodig- daarin verbetering kunnen optreden?
g. In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor zorg- en opvoedingstaken voor de minderjarigen en wat is er nodig om die ruimte te vergroten, indien dat in het belang van de minderjarigen zou zijn?
h. Wat betekent dit voor de zorg- en opvoedingsregeling voor de minderjarigen met de ouder die de minderjarigen niet dagelijks verzorgt?
i. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarigen?
13. De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Tevens dient de deskundige - bij gebreke van overeenstemming tussen de vader en de moeder - de gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren omtrent de geschilpunten met betrekking tot de vaststelling van de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken, meer specifiek de vaststelling van de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan het contact tussen de vader en de minderjarigen.
14. Indien de advocaten en/of deskundige vragen hebben over de procedure kunnen zij zich wenden tot mevrouw A.W.M. Verheijen, m.verheijen@rechtspraak.nl, tel. nr. 070-3811500.
15. Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift zijn die bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet.
16. Het uurtarief van de deskundige bedraagt € 140,-- exclusief BTW. De deskundige dient haar declaratie op te stellen aan de hand van de door haar gehanteerde uren- en verrichtingenstaat. Het hof zal, alvorens over te gaan tot uitbetaling van de declaratie aan de deskundige, aan partijen schriftelijk om een reactie vragen. Partijen dienen binnen tien dagen na dagtekening van die brief te laten weten of zij instemmen met de declaratie. Na die periode stelt het hof de declaratie vast en zal het hof overgaan tot uitbetaling.
17. Ter dekking van de kosten van de deskundige, die voorlopig in totaal worden begroot op € 5.500,-- inclusief BTW, stelt het hof een voorschot vast van € 3.000,-- inclusief BTW. Het hof acht het redelijk en billijk dat de vader voorlopig de kosten van de deskundige draagt. De vader dient er voor zorg te dragen dat voormeld voorschot wordt gedeponeerd ter griffie van het hof door overmaking op bankrekeningnummer 56.99.90.580 ten name van MvJ arrondissement 's-Gravenhage, The Royal Bank of Scotland (RBS) en onder vermelding van zaaknummer 200.045.473/01.
18. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat hangende het onderzoek bij wijze van voorlopige regeling zoals ter zitting besproken het navolgende tussen partijen zal gelden:
- de contact- en vakantieverdeling zal gelden voor de beide minderjarigen;
- de uitwerking van de contactregeling zal verlopen volgens een door de gezinsvoogd opgesteld opbouwschema en zal uitmonden in een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school;
- het opbouwschema zal uitmonden in een schema waarbij de vader zorg draagt voor het ophalen van de minderjarigen en de moeder voor het terugbrengen;
- de minderjarigen van 31 december 2010 18.00 uur tot zondag 2 januari 2011 19.00 uur bij de vader zullen zijn.
19. In het vorenstaande ziet het hof aanleiding de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, als opgenomen in de bestreden beschikking, te schorsen. Een en ander leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
schorst de uitvoerbaarverklaring bij voorraad als opgenomen in de bestreden beschikking en bepaalt een voorlopige regeling van de contacten tussen de vader en de minderjarigen, welke zal gelden in plaats van de door de rechtbank bepaalde regeling, inhoudende dat
- de contact- en vakantieverdeling zal gelden voor de beide minderjarigen;
- de uitwerking van de contactregeling zal verlopen volgens een door de gezinsvoogd opgesteld opbouwschema en zal uitmonden in een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school;
- het opbouwschema zal uitmonden in een schema waarbij de vader zorg draagt voor het ophalen van de minderjarigen en de moeder voor het terugbrengen;
- de minderjarigen van 31 december 2010 18.00 uur tot zondag 2 januari 2011 19.00 uur bij de vader zullen zijn;
verklaart deze voorlopige regeling uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens nader te beslissen:
houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 25 juni 2011 pro forma, ter fine als vermeld in rechtsoverweging 10;
gelast een deskundigenonderzoek als omschreven in rechtsoverwegingen 6 tot en met 13;
benoemt tot deskundige mevrouw B. de Vries, voornoemd;
verzoekt de deskundige zo spoedig mogelijk het onderzoek aan te vangen;
bepaalt dat de vader binnen veertien dagen na deze beschikking een voorschot van € 3.000,-- ter griffie van het hof zal deponeren door overmaking op 56.99.90.580 ten name van MvJ arrondissement 's-Gravenhage, The Royal Bank of Scotland (RBS) en onder vermelding van zaaknummer 200.045.473.01;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden:
mr. C. van Nievelt en bij diens afwezigheid: mr. J.M. van de Poll;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de advocaat van de moeder binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zal stellen en dat de ouders alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige tijdig voor de hierboven vermelde pro forma datum het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het deskundigenonderzoek;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de ouders door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van de Poll en van der Burght, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2010.