ECLI:NL:GHSGR:2010:BP6272

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.059.341-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Dusamos
  • J. Ydema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van herstelbeschikking inzake kinderalimentatie voor minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van twee minderjarige kinderen, geboren in respectievelijk 1995 en 2002. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 februari 2010 aangevochten, waarin de vader was verplicht om € 131,- per maand per kind te betalen. De moeder verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie naar € 330,- per maand per kind, maar tijdens de zitting werd dit bedrag gecorrigeerd naar € 234,-. De vader heeft het beroep bestreden en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte de kinderalimentatie op € 131,- per maand per kind heeft bepaald, terwijl de behoefte van de kinderen op € 234,- per maand per kind is vastgesteld. Het hof oordeelde dat de moeder's grieven gegrond zijn en dat de rechtbank de verzoeken van de moeder had moeten toewijzen. De vader's argument dat de behoefte van de kinderen ook rekening moest houden met zijn derde kind werd door het hof verworpen, omdat de behoefte van de minderjarigen alleen op basis van hun eigen situatie moest worden vastgesteld.

De draagkracht van de vader werd vastgesteld op basis van zijn jaarinkomen van € 41.487,-, en het hof concludeerde dat hij voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de minderjarigen te voorzien. De ingangsdatum van de kinderalimentatie werd vastgesteld op de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen vastgesteld op € 234,- per maand per kind, uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 oktober 2010
Zaaknummer : 200.059.341/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK08-10208
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Lindhout te ‘s-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F. Yildiz te 's-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 8 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 december 2009.
De vader heeft op 26 april 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 23 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 10 september 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de moeder en de advocaat van de vader. De vader en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De raadslieden van partijen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, verbeterd bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 februari 2010.
Bij die beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald - voor zover voor het hof van belang en uitvoerbaar bij voorraad - dat de vader, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen aan de moeder, die de minderjarigen verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 131,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Het ten aanzien van die bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarigen:
[X], geboren op [geboortedatum in 1995] te [geboorteplaats], en
[Y], geboren op [geboortedatum in 2002] te [geboorteplaats],
(hierna tezamen te noemen: de minderjarigen),
de behoefte en de draagkracht.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking en de beschikking van de rechtbank
’s-Gravenhage van 19 februari 2010 te vernietigen en haar verzoek om te bepalen dat de vader aan haar een bijdrage dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee minderjarige kinderen ter hoogte van € 330,- per maand en per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, toe te wijzen, althans in goede justitie een bijdrage vast te stellen die overeenkomt met de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de vader, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3. De advocaat van de moeder heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat in het petitum abusievelijk om een kinderalimentatie van € 330,- wordt verzocht, maar dat dit bedrag € 234,- moet luiden. Thans ligt derhalve aan het hof voor een verzoek om de kinderalimentatie op € 234,- per kind per maand vast te stellen.
4. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt het beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking en de beschikking van 19 februari 2010 te bekrachtigen.
Herstelbeschikking
5. De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte enerzijds heeft overwogen dat een kinderalimentatie van € 200,- per maand per kind redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is, en anderzijds de kinderalimentatie op € 131,- per kind per maand heeft bepaald. Volgens de moeder had de rechtbank haar verzoek tot wijziging van het dictum in die zin dat de kinderalimentatie op € 200,- per maand per kind wordt bepaald, moeten toewijzen. In haar tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank er in haar herstelbeschikking ten onrechte vanuit is gegaan dat de moeder een kinderalimentatie van € 131,- per maand per kind heeft verzocht, nu uit het verweerschrift blijkt dat zij zelfstandig heeft verzocht om vaststelling van een kinderalimentatie van € 330,- per maand per kind.
6. De vader stelt dat de rechtbank in de bestreden beschikking, verbeterd bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 februari 2010, de juiste behoefte en de juiste kinderalimentatie heeft vastgesteld. Volgens de vader stelt de moeder de vastgestelde behoefte ten onrechte gelijk aan de financiële draagkracht van de vader.
7. Naar het oordeel van het hof treffen de eerste twee grieven van de moeder doel. De rechtbank had - gelet op haar overwegingen op pagina 6 bovenaan van de bestreden beschikking - in het dictum een kinderalimentatie van € 200,- per maand per kind moeten bepalen. De rechtbank heeft voorts in haar herstelbeschikking kennelijk over het hoofd gezien dat de moeder als zelfstandig nevenverzoek een kinderalimentatie van € 330,- per maand per kind heeft verzocht, zoals blijkt uit de overweging op pagina 4 van de bestreden beschikking, in plaats van € 131,- per maand. De inhoud van de herstelbeschikking is derhalve onjuist.
8. Naar aanleiding van het bovenstaande dient de bestreden beschikking, verbeterd bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 februari 2010, te worden vernietigd voor zover deze de vastgestelde kinderalimentatie betreft. Het hof zal hierna de behoefte en de draagkracht opnieuw beoordelen.
Behoefte minderjarigen
9. De moeder stelt in haar derde grief dat de rechtbank bij de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen ten onrechte mede rekening heeft gehouden met het kind dat de vader samen met zijn nieuwe partner heeft gekregen. Volgens de moeder moet de behoefte worden bepaald uitgaande van een situatie van een gezin met twee kinderen, de twee uit het huwelijk geboren minderjarigen. De behoefte bedraagt dan € 234,- per maand per kind.
10. De vader stelt dat hij tijdens het huwelijk met de moeder ook heeft bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn derde kind, zodat dit kind betrokken dient te worden bij de behoeftebepaling van de overige minderjarigen. Volgens de vader bedraagt de behoefte dan € 200,- per kind per maand.
11. Ten aanzien van de behoefte van de kinderen aan een bijdrage van de vader overweegt het hof als volgt. De vader heeft in eerste aanleg gesteld dat voor de behoeftebepaling van de minderjarigen dient te worden uitgegaan van het moment van uiteengaan van partijen, derhalve van de gezinssituatie eind 2005. In hoger beroep heeft de vader hieromtrent geen ander standpunt ingenomen. Nu het kind uit de relatie van de vader met zijn nieuwe partner in 2007 is geboren, verbleven er in 2005 twee minderjarigen in het gezin en dient bij de behoeftebepaling alleen met deze minderjarigen rekening te worden gehouden. De vader heeft niet weersproken dat de behoefte in dat geval € 234,- per kind per maand bedraagt. Gelet op het vorenstaande stelt het hof de behoefte van de minderjarigen vast op dit bedrag.
Draagkracht vader
12. Bij het bepalen van de draagkracht van de vader gaat het hof uit van het door partijen onweersproken jaarinkomen conform de jaaropgave 2008 van € 41.487,-.
13. Het hof volgt hetgeen de rechtbank omtrent de ziektekosten, woonlasten en bijzondere kosten heeft overwogen, nu in hoger beroep geen der partijen hiertegen bezwaar heeft gemaakt.
14. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de moeder gesteld dat geen omgang tussen de vader en de minderjarigen plaatsvindt, zodat met omgangskosten geen rekening dient te worden gehouden. Tevens is zijdens de moeder gesteld dat de aflossing van de schuld bij Primeline van € 80,- per maand nog steeds wordt betwist.
15. Voor de vader geldt onweersproken de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70.
16. Gelet op het vorenstaande en in acht genomen het fiscale voordeel heeft de vader - zelfs indien rekening wordt gehouden met de betwiste Primeline schuld en de kosten van omgang - voldoende draagkracht om in de behoefte van de minderjarigen aan kinderalimentatie te kunnen voorzien. Met dien verstande dat de draagkracht van de vader, gelijkelijk verdeeld over zijn drie kinderen, een bijdrage voor ieder van hen van € 234,- per maand toelaat.
Ingangsdatum
17. Nu de ingangsdatum van de kinderalimentatie geen onderwerp is van het debat, zal het hof aanknopen bij de door de rechtbank bepaalde datum, te weten de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
18. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, verbeterd bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 februari 2010, voor zover deze de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op € 234,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Dusamos en Ydema, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2010.