Rolnummer: 22-004399-09
Parketnummer: 09-535719-08
Datum uitspraak: 27 december 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 augustus 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 27 mei 2010 en 13 december 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 december 2008 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [aangever] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de (linker)zij, althans het lichaam, van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [aangever], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2008 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [aangever], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangever] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (linker) zij, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 december 2008 te Gouda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [aangever] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes heeft gestoken in de linkerzij van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [aangever], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt en derhalve van alle rechtsvervolging behoort te worden ontslagen.
De aan deze verweren ten grondslag liggende stellingen, te weten dat de verdachte door een groep belagers was omsingeld, dat hij vanuit deze dreiging met een mes had gezwaaid teneinde hen op afstand te houden en dat hij aldus het slachtoffer met zijn mes moet hebben geraakt, acht het hof niet aannemelijk geworden. De stellingen vinden ook geen steun in de voorhanden zijnde verklaringen.
Gelet op de processtukken, in het bijzonder de op 19 augustus 2010 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring van het slachtoffer, en het onderzoek ter terechtzitting, acht het hof veeleer aannemelijk - zelfs boven redelijke twijfel verheven - dat de verdachte zich op enig moment van de groep heeft verwijderd, dat het slachtoffer hem heeft achtervolgd, dat de verdachte naar aanleiding van deze achtervolging achter het stadhuis terecht is gekomen en daar het slachtoffer heeft opgewacht, een mes heeft getrokken, en het slachtoffer op enig moment in de confrontatie tussen hen beiden ten slotte met dat mes heeft gestoken.
Op grond van de hiervoor weergegeven gedragingen van de verdachte slaagt naar 's hofs oordeel geen van de door de verdediging gevoerde verweren, aangezien de gedragingen van de verdachte kunnen worden beschouwd als noodzakelijk noch geboden ter afwending van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het op de weg van de verdachte had gelegen zijn vlucht te vervolgen, waartoe locaal en - zo neemt het hof op grond van de processtukken aan - ook fysiek de mogelijkheid bestond.
Zowel het beroep op noodweer als het beroep op noodweerexces faalt derhalve.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is zowel het bewezenverklaarde als de verdachte strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door het slachtoffer met een mes in zijn zij te steken, waarbij het niet aan de verdachte te danken is geweest dat het slachtoffer daaraan niet is overleden. Een dergelijk feit, gepleegd in de openbare ruimte en in aanwezigheid van andere mensen, draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Het hof houdt anderzijds rekening met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 november 2010 niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de met betrekking tot de verdachte uitgebrachte Reclasseringsrapportages d.d. 24 december 2008, 30 januari 2009 en 6 augustus 2009.
Daarnaast houdt het hof rekening met de omstandigheid dat het slachtoffer zich blijkens de processtukken zelf ook niet onbetuigd heeft gelaten door de confrontatie met de verdachte op te zoeken.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde, tot een bedrag van € 889,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 639,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade ad € 139,-- is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Tevens is aannemelijk geworden dat immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 300,--.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot een totaalbedrag van € 439,-- worden toegewezen.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij ter zake van de geleden immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden immateriële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 439,--aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt, dat een op 8 (acht) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] tot een bedrag van EUR 439,00 (vierhonderdnegenendertig euro), en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering inzoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van [aangever] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 439,00 (vierhonderdnegenendertig euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 (acht) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. G.P.A. Aler en mr. R.M. Bouritius, in bijzijn van de griffier mr. N.R. Achterberg.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 december 2010.
Mr. M.P.J.G. Göbbels is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.