Rolnummer: 22-005414-09
Parketnummer: 11-510108-09
Datum uitspraak: 23 juli 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 20 oktober 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, De Schie, Rotterdam te Rotterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 9 juli 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 februari 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en met voorbedachten rade, mevrouw [aangeefster] van het leven te beroven, met dat opzet, en na kalm beraad en rustig overleg, die [aangeefster] één of meerdere ma(a)l(en), in haar hoofd en/of haar gelaat, althans in haar lichaam, heeft gestoken en/of gesneden met een (stanley)mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair: voor zover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 februari 2009 te Dordrecht aan een persoon genaamd [aangeefster] (zijnde zijn, verdachtes, levensgezel), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: één of meerdere snijwond(en) in haar hoofd en/of haar gelaat, waaronder één snijwond vanaf haar voorhoofd (haargrens) tot en met haar bovenlip), heeft toegebracht, door deze opzettelijk één of meerdere ma(a)l(en) met een (stanley)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in haar hoofd en/of haar gelaat, althans in haar lichaam, te steken en/of te snijden.
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij [aangeefster], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de inbeslaggenomen voorwerpen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van mening dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair tenlastegelegde. Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling van het slachtoffer [aangeefster].
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft betoogd, kort gezegd, dat de verdachte van zowel het hem primair als subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van met name overtuigend bewijs dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer [aangeefster] de avond van 19 februari 2009 in haar gelaat heeft gesneden.
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat hij daarvan - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 februari 2009 te Dordrecht aan een persoon genaamd [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: snijwonden in haar gelaat, waaronder één snijwond vanaf haar voorhoofd (haargrens) tot en met haar bovenlip, heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een (stanley)mes in haar gelaat te snijden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het subsidiair bewezenverklaarde heeft begaan op grond van de navolgende feiten en omstandigheden die in de wettige bewijsmiddelen zijn vervat, welke door het hof zijn aangegeven door middel van voetnoten, en die reden geven tot de bewezenverklaring. Het geschrift dat is gebruikt, is slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit betrekking hebben.
[aangeefster] (hierna: het slachtoffer) heeft in haar op 20 februari 2009 gedane aangifte, waarvan het proces-verbaal in de wettelijke vorm is opgemaakt op 25 februari 2009, verklaard dat zij al ruim een jaar een relatie had met de verdachte, die zij [verdachte] noemt, en dat zij de avond van 19 februari 2009 door hem, een vriend van hem en diens neef werd opgehaald van het NS-station te Dordrecht. Daarna zijn ze naar verdachtes oom en tante in Papendrecht gereden en hebben ze daar iets gegeten; verdachtes oom heet [oom verdachte] en zijn tante heet [tante verdachte]. Op de terugweg, zo verklaart het slachtoffer, zijn zij en de verdachte bij het BP-tankstation aan de [straat A] te Dordrecht uit de auto gestapt en zijn zij van daaruit samen in de richting van het station gelopen. Onderweg, rond 20:30 uur, kwamen zij langs een cafetaria op de hoek [straat B]/[straat C]. Zij zijn daar naar binnen gegaan en hebben daar enige tijd gezeten. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij in de cafetaria tegen de verdachte heeft gezegd dat zij hun relatie wilde beëindigen, maar dat hij daarop zei dat hij haar nooit los zou laten. Het slachtoffer heeft verder verklaard dat zij de cafetaria op enig moment heeft verlaten en naar het station is gaan lopen. [verdachte] liep achter haar aan. Zij bleef tegen [verdachte] zeggen dat hij weg moest gaan. [verdachte] zei dat hij dat niet zou doen. Bij een bushalte is zij op een bankje gaan zitten, alwaar de verdachte tegenover haar is gaan staan. Volgens het slachtoffer begon de verdachte te discussiëren over het beëindigen van de relatie. In de tijd dat ze zich in/bij het bushokje bevonden, is er volgens het slachtoffer een bus langsgereden. Zij hoorde dat de gsm van [verdachte] telkens afging en dat [verdachte] een telefoongesprek voerde. Gedurende voornoemde discussie zag zij dat de verdachte met zijn hand in zijn jaszak stond en dat hij iets in zijn hand hield. Ze verklaart verder dat het haar op een gegeven moment lukt om datgene te pakken wat hij in zijn jaszak hield en toen zag dat het een stanleymes is. Zij gooide het mes in de prullenbak bij de bushalte. Het slachtoffer beschrijft voorts dat de verdachte op enig moment een beweging naar haar gezicht maakte, waarop zij direct erge pijn voelde en voelde dat haar oog volliep. Ze zag dat hij daarna weer bewegingen met zijn hand naar haar gezicht maakte. Zij weerde deze af en werd daardoor in haar linkerhand geraakt. Ze verklaart dat zij drie of vier keer in haar gezicht is geraakt en eenmaal in haar linkerhand, dat ze heeft geschreeuwd, dat ze de verdachte hoorde wegrennen en vervolgens zelf 112 heeft gebeld.1 Tot slot heeft het slachtoffer verklaard dat de verdachte die dag een witte bubble jas droeg (het hof begrijpt: een witte gewatteerde jas).2 Verdachte maakte gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer].3
Op 19 februari 2009 om 22:15 uur komt er bij de regionale meldkamer van de politie Zuid-Holland-Zuid de melding van een vrouw binnen, inhoudende dat zij op de [straat B] te Dordrecht door haar vriend [verdachte] (het hof leest: [verdachte]) met een stanleymes in het gezicht is gesneden. Haar vriend heeft een witte jas aan en is weggerend in de richting van het station.4 Om 22:17 uur komen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse en zien een vrouw, die later bleek te zijn het slachtoffer, gekleed in een zwarte jas en een blauw spijkerrokje, op een bankje in een bushalte zitten. In het gelaat van het slachtoffer is een grote diepe snede van de haargrens tot aan de bovenlip zichtbaar, welke zo breed is opengereten dat de schedel duidelijk zichtbaar is, alsmede een kleinere verticale snede in het linkerooglid. Op de vraag van verbalisant [verbalisant 1] wat er is gebeurd, antwoordt het slachtoffer: "Ik ben in mijn gezicht gesneden. (...) Dat heeft mijn vriend gedaan, [verdachte] (het hof leest: [verdachte]). Hij heeft witte jas aan en hij is weggerend in de richting van het station". Het slachtoffer verliest vervolgens het bewustzijn en wordt naar het ziekenhuis vervoerd.5
In het ziekenhuis wordt bij het slachtoffer een snijwond onder het linkeroog en een snijwond vanaf de haargrens tot aan de rechteronderlip en door de rechterbovenlip waargenomen, waarbij ook een snijwond in het rechterooglid wordt waargenomen. Daarnaast wordt een snijwond onder de linkerduim, aan de buitenzijde, waargenomen.6 Op het desbetreffende formulier wordt tevens opgemerkt dat deze snijwonden goed bij een stanleymes kunnen passen, daar het rechte sneden zijn.7
In het kader van de onderhavige zaak heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij wel eens [verdachte] wordt genoemd8 en dat hij enige tijd geleden een witte jas heeft gekocht. Voorts verklaart de verdachte dat hij de bedoelde dag in februari 2009 het slachtoffer bij het station te Dordrecht heeft opgehaald, dat ze daarna naar zijn oom [oom verdachte] in Papendrecht zijn gegaan en dat ze daar iets hebben gegeten. Vervolgens, zo heeft de verdachte verklaard, zijn ze met de auto afgezet en zijn ze een cafetaria op een hoek van een straat in Dordrecht binnengegaan, waar ze wat hebben gegeten.9
De oom van de verdachte, [oom verdachte], heeft verklaard dat hij [oom verdachte] wordt genoemd.10 Daarnaast hebben zowel [oom verdachte] als zijn vrouw, [tante verdachte], ieder voor zich verklaard dat de verdachte en het slachtoffer de avond van 19 februari 2009 in hun woning in Papendrecht zijn geweest, dat zij daar iets hebben gegeten en dat de verdachte die avond een witte jas droeg.11
De getuige [getuige 1], werknemer van cafetaria [cafetaria], gevestigd op de hoek [straat B]/[straat C] te Dordrecht, heeft verklaard dat er op de avond van 19 februari 2009 rond 21:00 uur een man en een vrouw van mogelijk Turkse of Marokkaanse afkomst binnen zijn geweest, dat de vrouw was gekleed in een zwarte jas en mogelijk een spijkerrok en dat de man een wit of crèmekleurig gewatteerd jack droeg.12
Uit de beelden gemaakt vanuit bus nummer 730 van Arriva kan worden afgeleid dat op 19 februari 2009 om 21:21 uur zich twee personen in de halte [halte A] bevonden; een persoon met een witte jas staat met zijn rug in de richting van de bus en staat gekeerd naar een zittend en in het donker gekleed persoon op een bankje in de bushalte.13
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij vanuit de badkamer van haar woning zicht heeft op het [halte A] en de [straat B] te Dordrecht, inclusief de bushalte. Verder heeft zij verklaard dat zij zich op 19 februari 2009, rond 22:15 uur, in haar badkamer bevond, toen zij een vrouw hoorde gillen/schreeuwen, waarop zij uit het raam keek en een man in een lichtkleurige jas/vest van de bushalte zag wegrennen. In het bushokje zag zij een schaduw bewegen. Zij hoorde pijngeluiden.14
Uit zendmastgegevens blijkt ten slotte dat de mobiele telefoon van de verdachte met nummer [telefoonnummer] op 19 februari 2009 om 21:14, 21:34, 21:39, 22:05 en 22:08 uur een zendmast gelegen aan de [straat B] te Dordrecht heeft aangestraald. Het meergenoemde bushokje ligt binnen de reikwijdte van deze telefoonmast.15
Gelet op het vorenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 19 februari 2009 te Dordrecht heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer [aangeefster], door haar met een (stanley)mes in haar gelaat te snijden, een en ander zoals bewezenverklaard.
Nadere overweging van het hof
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd, kort gezegd, dat niet uitgesloten kan worden dat een ander dan de verdachte het slachtoffer [aangeefster] de betreffende avond in haar gezicht heeft gesneden. Familieleden van het slachtoffer hebben het bushokje bezocht om 1 uur in de nacht van 19 op 20 februari 2009 en het slachtoffer heeft bij gelegenheid van een bezoek aan de verdachte tijdens zijn huidige detentie, gevraagd - zakelijk weergegeven - "als jij het niet hebt gedaan, wie heeft het dan wel gedaan".
Op basis van de bovengenoemde feiten en omstandigheden, zoals uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt, in onderling verband en samenhang bezien, is het naar het oordeel van het hof onaannemelijk dat een ander dan de verdachte het slachtoffer [aangeefster] die fatale avond de bij haar geconstateerde letsels in haar gelaat heeft toegebracht. Het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep bevatten daarvoor geen aanwijzingen. De door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden zijn daarvoor onvoldoende.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Verzoek tot het horen van getuigen
Subsidiair heeft de raadsman bij pleidooi - voor het geval het hof tot een bewezenverklaring van het de verdachte tenlastegelegde feit mocht komen - zijn eerder op die terechtzitting gedane verzoek tot het horen als getuigen van [aangeefster] en [getuige 3] herhaald.
Het hof stelt vast dat [aangeefster] in aanwezigheid van de raadsman door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Dordrecht is gehoord. Van hetgeen [getuige 3] heeft opgemerkt, is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door opsporingsambtenaren voorhanden (AH 2.3).
Gelet op hetgeen ter onderbouwing van dit verzoek is aangevoerd, is naar het oordeel van het hof voor de waarheidsvinding het horen van [aangeefster] niet noodzakelijk en het horen van [getuige 3] redelijkerwijs niet noodzakelijk. Met betrekking tot het verzoek om [getuige 3] voornoemd als getuige te horen, overweegt het hof, dat eerder genoemd proces-verbaal van bevindingen, waarin de opmerking van [getuige 3] is gerelateerd, door het hof niet voor het bewijs is gebezigd.
Het hof wijst het verzoek tot het horen als getuigen van [aangeefster] en [getuige 3] af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, en wel aldus dat de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich, kennelijk uit frustratie dat zij hun relatie wilde beëindigen, schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin [aangeefster], door haar met een (stanley)mes in haar gezicht te snijden. Ten gevolge hiervan heeft zij zeer ernstige verwondingen opgelopen, waaronder een snijwond vanaf de haargrens tot aan haar onderlip. Hierbij is ook haar rechterooglid geraakt, waardoor haar rechteroog niet meer geheel kan sluiten. Het gevaar bestaat dat zij als gevolg hiervan het zicht in dat oog geheel of gedeeltelijk verliest. Er is zodanig diep gesneden dat haar schedel zichtbaar was. De ernst en hardvochtigheid waardoor dit feit wordt gekenmerkt, behoeft naar het oordeel van het hof feitelijk geen nader betoog; het gelaat van het slachtoffer zal voor de rest van haar leven zijn ontsierd door aanzienlijke littekens, waardoor zij bovendien blijvend aan het gebeurde zal worden herinnerd. Te verwachten valt dat het slachtoffer nog lange tijd zal lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen de verdachte haar heeft aangedaan. Zij dient in ieder geval nog diverse operaties te ondergaan om de gevolgen te verminderen en het zicht in haar oog te behouden. Daarnaast draagt een feit als het onderhavige een voor de rechtsorde schokkend karakter en worden gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij hierdoor versterkt. Op een dergelijk feit kan in beginsel dan ook slechts worden gereageerd met het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft voorts in het nadeel van de verdachte acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte, ofschoon hij zijn betrokkenheid bij vorenbedoeld feit steeds heeft ontkend, ook nimmer in algemene bewoordingen blijk heeft gegeven van enig medeleven richting het slachtoffer.
Daarnaast is de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 juni 2010, reeds vele malen veroordeeld voor het plegen van (andersoortige) strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Verder heeft het hof kennisgenomen van een verdachte betreffend adviesrapport van de stichting Reclassering Nederland d.d. 10 april 2009.
Tegen de achtergrond van het vorenoverwogene is het hof, alles overwegende en meer in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de (blijvende) gevolgen daarvan voor het slachtoffer, met de advocaat-generaal van oordeel dat in de concrete omstandigheden slechts oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden aanzienlijke duur passend en geboden is.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 22, 23, 24, 25, 26, 27, 29, 30 en 31 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 22, 23, 24, 25, 26, 27, 29, 30 en 31 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster]zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 8.300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank heeft het gevorderde toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde zoals daarop door de rechtbank is beslist.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, en wel aldus tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot het voornoemde bedrag van € 8.300,- en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist, in dier voege dat de raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde. De op die schade gegronde vordering van de benadeelde partij ad € 300,- zal derhalve worden toegewezen.
Naar het oordeel van het hof is voorts aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezenverklaarde. De op die schade gegronde vordering leent zich naar 's hofs oordeel - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 8.000,-. Inhoudelijk is geen verweer gevoerd tegen de vordering en ook de beslissingen van de rechtbank zijn in hoger beroep niet inhoudelijk betwist, zodat deze beslissingen in hoger beroep zullen worden overgenomen.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster]
Nu vaststaat dat de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door het subsidiair bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen het bedrag van € 8.300,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 22, 23, 24, 25, 26, 27, 29, 30 en 31 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] tot het gevorderde bedrag van € 8.300,00 (achtduizend driehonderd euro), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, verklaart de benadeelde partij [aangeefster] voor het resterende deel van haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om ten behoeve van [aangeefster]aan de Staat een bedrag te betalen van
€ 8.300,00 (achtduizend driehonderd euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
76 (zesenzeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. C.G.M. van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr. L.E.G. van der Hut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 juli 2010.
1 Het proces-verbaal van aangifte d.d. 20 februari 2009, aangemerkt als AG 1.2, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], onderdeel van het eind proces-verbaal d.d. 25 juni 2009, nummer PL1810/09-502161, van de Regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. De hierna genoemde processen-verbaal en geschriften maken telkens deel uit van dit eind proces-verbaal.
2 Het proces-verbaal van verhoor d.d. 8 maart 2009, aangemerkt als AG 1.7, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5].
3 Het proces-verbaal van verhoor d.d. 25 februari 2009, aangemerkt als AG 1.4, pagina 9, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5].
4 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juni 2009, aangemerkt als AH 1.1, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4].
5 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 februari 2009, aangemerkt als AH 2.1, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en een andere bevoegde opsporingsambtenaar.
6 Het geschrift, te weten een aanvraagformulier medische informatie d.d. 20 februari 2009, aangemerkt als AG 1.3, opgemaakt en ondertekend door P.J.G.A.M. van Eeden, arts, alsmede de als bijlage bij het proces-verbaal d.d. 18 april 2009 gevoegde foto's van de verwondingen van het slachtoffer, die op 20 februari 2009 zijn gemaakt in het Albert Schweitzer ziekenhuis te Dordrecht, aangemerkt als AG 1.8, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5].
7 Het geschrift, te weten een aanvraagformulier medische informatie d.d. 20 februari 2009, aangemerkt als AG 1.3, opgemaakt en ondertekend door P.J.G.A.M. van Eeden, arts.
8 Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 april 2009, aangemerkt als V1.19, pagina 9, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] en een andere bevoegde opsporingsambtenaar.
9 Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 april 2009, aangemerkt als V1.11, pagina's 9, 13-14, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] en een andere bevoegde opsporingsambtenaar.
10 Het proces-verbaal van verhoor getuige [oom verdachte] d.d. 6 april 2009, aangemerkt als VA 5, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6].
11 Zie voetnoot 7 en het proces-verbaal van verhoor getuige [tante verdachte] d.d. 12 mei 2009, aangemerkt als VA 6, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6].
12 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 februari 2009, aangemerkt als AH 4.4.2, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en een andere bevoegde opsporingsambtenaar.
13 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2009, aangemerkt als AH 4.2.2, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4].
14 Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 28 februari 2009, aangemerkt als VA 3, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5].
15 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2009, aangemerkt als AH 7.1, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4].