ECLI:NL:GHSGR:2010:BQ7898

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-002453-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en zware mishandeling in vereniging met medeverdachten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging. De feiten dateren van 10 mei 2008, toen de verdachte en medeverdachten de woning van [aangever 1] binnengingen en hem onder bedreiging van geweld dwongen tot het betalen van een geldbedrag van 48.000 euro. De verdachte heeft daarbij dreigende uitspraken gedaan, zoals het bedreigen met de dood en het tonen van een vuurwapen. De verdachte heeft ook een medeverdachte, [medeverdachte 3], zwaar mishandeld door hem met een elleboog in het gezicht te slaan, wat resulteerde in een gebroken neus. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van 1.500 euro. Het hof heeft ook geoordeeld dat er sprake was van onzorgvuldig handelen door de politie, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002453-09
Parketnummers: 09-757644-08, 09-655053-09 en 09-408103-07(TUL)
Datum uitspraak: 22 oktober 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 30 maart 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 5 februari 2010, 18 en 21 mei 2010, 18 juni 2010, 14 september 2010 en 8 oktober 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – het navolgende ten laste gelegd. Het hof heeft de feiten van een doorlopende nummering voorzien en zal die nummering in dit arrest aanhouden.
1. (parketnummer 09-757644-08)
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 10 mei 2008 tot en met 15 mei 2008 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon genaamd [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van 48.000 euro en/of 23.000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- op 10 mei 2008 omstreeks 01.45 uur naar de woning van die [aangever 1] is/zijn gereden en/of
- (vervolgens) die woning is/zijn binnengelopen en/of in de tuin (behorende bij die woning) en/of voor die woning is/zijn gaan staan en/of
- tegen die [aangever 1] (met stemverheffing) heeft/hebben gezegd: “Ik heb [medeverdachte 1] in de auto, hij ligt vastgebonden, maar ik heb problemen met zijn familie. Dus ik moet meer geld hebben. Ik kan het oplossen maar dan moet je betalen. Je moet betalen 48.000 euro”, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
- tegen die [aangever 1] (met stemverheffing) heeft/hebben gezegd “ik schiet je kapot, ik maak je af” en/of “Ik weet je te vinden, ik maak je af, ik schiet je vriendin dood, ik maak ze af. Ik weet jullie allemaal te vinden” en/of “ik schiet je dood, als je de politie belt”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- tegen het lichaam van die [aangever 1] heeft/hebben geduwd en/of
- in het bijzijn van die [aangever 1] en/of [getuige A] een geluiddemper op een vuurwapen heeft/hebben bevestigd en/of gedraaid, althans een voorwerp heeft/hebben gedraaid en/of bevestigd op een pistool of op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [aangever 1] en/of [getuige A] heeft/hebben getoond en/of
- één of meerdere ma(a)l(en) tegen het lichaam van [getuige A] heeft/hebben geduwd en/of die [getuige A] heeft/hebben tegengehouden en/of die [getuige A] naar binnen hebben geleid en/of
- die [aangever 1] heeft/hebben gedwongen een briefje te schrijven met daarop de tekst: “Ik, [aangever 1] [geboortedatum], verklaar hierbij 23.000 euro schuldig te zijn aan [medeverdachte 2] en binnen een week betaal (ik)”, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. primair
hij op een of meer tijdstippen gelegen in en/of op of omstreeks de periode van 9 mei 2008 tot en met 11 mei 2008 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 2] heeft gedwongen tot de afgifte van in totaal 1250 euro (op 9 mei 2008, 350 euro en/of op 11 mei 2008, 900 euro), althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tegen die [aangever 2] schreeuwen (in een onverstaanbare taal) dat hij aan verdachte en/of zijn mededader(s) 1500 euro en/of 1000 euro, althans enig geldbedrag, moest betalen en/of
- op die [aangever 2] aflopen en/of (al schreeuwende) dicht tegen en/of voor die [aangever 2] is/zijn (gaan) staan en/of
- op een stoel plaatsnemen, welke stoel naast de toonbank stond, waardoor die [aangever 2] niet vanachter de toonbank weg kon komen en/of
- met kracht op een tafel (in die winkel) te slaan en/of
- op een briefje een geldbedrag (van 1000 euro) schrijven en/of
- telefonisch aan die [aangever 2] in de Turkse taal (laten) meedelen, dat die [aangever 2] 1000 euro, althans enig geldbedrag moet betalen en/of
- aan die [aangever 2] toevoegen van de woorden: “we kunnen alle spullen uit de winkel meenemen” en/of “we kunnen je winkel in elkaar slaan” en/of “hoe laat ben jij open en ga je weer dicht” en/of ‘als je niet betaalt, dan kom ik met een bus en haal ik al jouw spullen uit de winkel weg, ik kom iedere dag terug’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- trachten de voordeur van de winkel (supermarkt) van die [aangever 2] (af) te sluiten, teneinde klanten/mensen buiten te houden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in en/of op of omstreeks de periode van 9 mei 2008 tot en met 11 mei 2008 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 2] te dwingen tot de afgifte van in totaal 1250 euro (op 9 mei 2008, 350 euro en/of op 11 mei 2008, 900 euro), althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- tegen die [aangever 2] heeft/hebben geschreeuwd (in een onverstaanbare taal) dat hij aan verdachte en/of zijn mededader(s) 1500 euro en/of 1000 euro, althans enig geldbedrag, moest betalen en/of
- op die [aangever 2] is/zijn afgelopen en/of (al schreeuwende) dicht tegen en/of voor die [aangever 2] is/zijn (gaan) staan en/of
- op een stoel heeft/hebben plaatsgenomen, welke stoel naast de toonbank stond, waardoor die [aangever 2] niet vanachter de toonbank weg kon komen en/of
- met kracht op een tafel (in die winkel) heeft/hebben geslagen en/of
- op een briefje een geldbedrag (van 1000 euro) heeft/hebben geschreven en/of
- telefonisch aan die [aangever 2] in de Turkse taal (laten) heeft/hebben medegedeeld, dat die [aangever 2] 1000 euro, althans enig geldbedrag moet betalen en/of
- aan die [aangever 2] heeft/hebben toegevoegd de woorden: “we kunnen alle spullen uit de winkel meenemen” en/of “we kunnen je winkel in elkaar slaan” en/of ”hoe laat ben jij open en ga je weer dicht” en/of “als je niet betaalt, dan kom ik met een bus en haal ik al jouw spullen uit de winkel weg, ik kom iedere dag terug”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- de voordeur van de winkel (supermarkt) van die [aangever 2] heeft/hebben getracht (af) te sluiten, teneinde klanten/mensen buiten te houden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op of omstreeks 15 mei 2008 te 's-Gravenhage een gasbusje (met opschrift Pfefferspray Selbstschutz), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft
gehad.
4. primair (parketnummer 09-655052-09)
hij op of omstreeks 20 januari 2009 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [medeverdachte 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met zijn elleboog) in het gezicht te slaan/stompen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 januari 2009 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [medeverdachte 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met zijn elleboog) die [medeverdachte 3] in het gezicht heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 januari 2009 te ’s-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [medeverdachte 3]), (met zijn elleboog) heeft geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 meer subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Omtrent de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging van de niet-tenuitvoergelegde straf is beslist als nader in het vonnis omschreven.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn pleitnota – bepleit dat er een gerechtvaardigd vertrouwen bij de verdachte is opgewekt dat er geen appel was ingesteld door de officier van justitie en dat de zaak derhalve tot een einde was gekomen. Het openbaar ministerie dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vooropgesteld zij dat naar ’s hofs oordeel vaststaat dat er op 9 april 2009 appel is ingesteld door de officier van justitie. Voor de overwegingen die hebben geleid tot dit oordeel verwijst het hof naar het proces-verbaal van de zitting van 18 mei 2010.
Hoewel het hof de beschreven gang van zaken en daarmee de verwarring voor de verdachte rond de vraag of de zaak tot een einde was gekomen betreurt, is het hof evenwel van oordeel dat geen sprake is van een dusdanig opgewekt vertrouwen ten gevolge waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in het ingestelde hoger beroep. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de omstandigheid dat uit het dossier blijkt dat de verdachte bij brief gedagtekend 7 mei 2009 het instellen van het hoger beroep door de officier van justitie is aangezegd. Hieruit volgt dat de verdachte ten gevolge van de mededeling voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie bij brief van 23 april 2009 en/of de telefonische mededeling van de medewerkers van de Centrale Balie, uiterlijk gedurende circa twee weken ten onrechte in de veronderstelling heeft verkeerd dat er geen appel was ingesteld. Indien het hof tot een strafoplegging zal komen, zal het hof met het vorenstaande rekening houden.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair bepleit – overeenkomstig zijn pleitnota, hier kort en zakelijk weergegeven - dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat
1. i) er sprake is van het opstellen van onjuiste tapverslagen en op basis daarvan onjuiste processen-verbaal, die hun doorwerking hebben gehad in het strafproces;
ii) de officier van justitie zowel bij de raadkamer gevangenhouding als bij de raadkamer verlenging gevangenhouding bewust dan wel verwijtbaar voor verdachte ontlastende stukken aan de verdediging en de rechtbank heeft onthouden;
iii) door opsporingsinformatie niet tijdig aan het dossier toe te voegen en/of deze processen-verbaal niet tijdig aan het dossier toe te voegen, de artikelen 152, 126aa en 33 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn geschonden ;
iv) dat er sprake is geweest van ongeoorloofde parallelle opsporing en derhalve de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden door de officier van justitie,
- door de medeverdachten [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] door de politie te laten horen zonder de verdediging voor deze verhoren uit te nodigen, wetende dat deze getuigen kort hierna door de rechter-commissaris zouden worden gehoord ([medeverdachte 4], [medeverdachte 1]) dan wel dat één van hen reeds was gehoord ([medeverdachte 5]). De politie had zich hiervan dienen te onthouden;
Daarnaast spelen terzake dit onderdeel van het verweer nog een aantal aspecten, zoals
- de officier heeft de op haar rustende inlichtingenplicht ex artikel 177a Sv geschonden, door de rechter-commissaris niet ten spoedigste in te lichten omtrent de eerdergenoemde verhoren door de politie, alsmede omtrent andere activiteiten en resultaten van het parallelle opsporingsonderzoek;
- de vermeende mededeling van [verbalisant 1] aan de (toenmalige) raadsvrouw van [medeverdachte 1], voorafgaand aan zijn verhoor d.d. 7 oktober 2008, luidende dat het politieverhoor plaatsvond in opdracht van de rechter-commissaris.
Subsidiair bepleit de raadsman uitsluiting van het bewijs van de hiervoor onder 1 i) en iv) bedoelde tapverslagen en politieverhoren van de medeverdachten, alsmede strafvermindering in verband met de hiervoor genoemde verzuimen.
Oordeel van het hof
Naar vaste jurisprudentie past de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte slechts dan indien door onrechtmatig optreden van opsporingsambtenaren dan wel de officier van justitie zelf, doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Naar het oordeel van het hof zijn de door de raadsman aangevoerde omstandigheden, ook in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Ad 1 i) Onjuiste tapverslagen en processen-verbaal
Op diens verzoek heeft de raadsman in mei 2010 enkele tapgesprekken van de tijdlijn uitgeluisterd op het politiebureau, waarna bij hem het sterke vermoeden was gerezen dat een viertal (belastende) gesprekken ten onrechte aan de verdachte werd toegedicht. Naar aanleiding hiervan heeft het hof, op instigatie van de raadsman, de advocaat-generaal verzocht een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken door de politie betreffende deze tapgesprekken. Uit dit onderzoek kwam als resultaat dat terzake enkele gesprekken de stemherkenning door de verbalisanten niet goed zou zijn uitgevoerd, ten gevolge waarvan de verdachte inderdaad ten onrechte zou zijn aangemerkt als gespreksdeelnemer in enkele (belastende) gesprekken. Op de zitting van 18 juni 2010 werd dit aanvullende proces-verbaal besproken, bij welke gelegenheid door de advocaat-generaal werd medegedeeld dat de inhoud van dit aanvullende proces-verbaal bij nader inzien ook niet correct zou zijn. De advocaat-generaal heeft hierbij onder andere verwezen naar een door hem overgelegd en in de dossiers gevoegd
e-mailbericht van [getuige B], (destijds) recherchecoördinator van het politiebureau [politiebureau A]. De advocaat-generaal heeft vervolgens aangeboden een geheel nieuw onderzoek te laten doen naar de tapgesprekken van de tijdlijn van het onderzoek ‘Prijzenslag’, waarbij in elk geval alle tapgesprekken van de tijdlijn opnieuw zouden worden uitgeluisterd en uitgewerkt. Voorts zou in het op te maken proces-verbaal dienen te worden gerelateerd hoe het – kort gezegd – eerder fout heeft kunnen gaan. Het hof heeft vervolgens opdracht gegeven vorenbedoeld onderzoek te doen uitvoeren en heeft de advocaat-generaal verzocht het nieuwe proces-verbaal tijdig aan het hof en de verdediging te doen toekomen. Het onderzoek ter terechtzitting is daartoe voor een periode van een kleine drie maanden geschorst tot 14 september 2010.
Het nieuwe proces-verbaal is eerst op 8 september 2010 door het hof ontvangen en onder de raadslieden verspreid. Nog daargelaten dat dit uitermate kort op de volgende zitting was, zodat er weinig tijd overbleef om het proces-verbaal inhoudelijk te bestuderen, liet de inhoud van het proces-verbaal naar het oordeel van het hof te wensen over. Voor een uitputtende uiteenzetting van de gebreken hiervan verwijst het hof naar het proces-verbaal van de zitting van 14 september 2010. Het hof volstaat hier met vast te stellen dat het proces-verbaal in vrijwel geen enkel opzicht voldeed aan de opdracht van het hof zoals neergelegd in het proces-verbaal ter zitting van 18 juni 2010. Ondanks dat [verbalisant 2] ter zitting van 14 september als getuige is gehoord in een poging nog enig licht op de zaak te laten schijnen, zijn concreet de gebreken van de eerdere processen-verbaal en ook het laatste proces-verbaal aldus niet hersteld.
Het hof ziet zich dan ook geconfronteerd met drie verschillende processen-verbaal ter zake van de stemherkenning in enkele (belastende) tapgesprekken. Vaststaat dat (enkele van) de desbetreffende tapgesprekken door de rechtbank zijn gebezigd voor het bewijs en derhalve - met de overige bewijsmiddelen - ten grondslag hebben gelegen aan de veroordeling van de verdachte in eerste aanleg.
Naar het oordeel van het hof is er in deze situatie sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Hierop doet de vraag zich voor of het een onherstelbaar vormverzuim betreft. Het betreft hier in zoverre een onherstelbaar vormverzuim, dat ook al zou nog een herstelproces-verbaal worden opgeleverd, het geschonden vertrouwen daardoor niet meer hersteld kan worden. Het hof heeft derhalve een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Het hof heeft bij dit oordeel ook acht geslagen op het aanvullende verzoek van de verdediging tot het doen uitvoeren van een stemherkenningsonderzoek door deskundigen indien de zaak wel zou worden aangehouden om wederom een nieuw proces-verbaal met de uitwerking van de tapgesprekken te doen opmaken, nu het hof ook de voortgang van de zaak en het belang van de verdachte dat daarmee is gemoeid in het oog dient te houden. Ook heeft het hof bij zijn oordeel betrokken dat het openbaar ministerie ruim de gelegenheid heeft gehad een nieuw en correct proces-verbaal te laten opmaken, waarin de gang van zaken met betrekking tot de stemherkenning bij de belastende tapgesprekken en de problematiek daaromtrent opgehelderd had kunnen worden.
Het hof acht vorengeschetste situatie laakbaar en onwenselijk. Er zijn processen-verbaal opgemaakt die achteraf niet blijken te kloppen en/of elkaar tegenspreken. Naar het oordeel van het hof is er derhalve sprake van onzorgvuldig handelen door de politie en zijn verdachtes belangen hierdoor geschaad. Immers, verdachte is in eerste aanleg veroordeeld (mede) op basis van tapgesprekken, waarvan achteraf blijkt dat de inhoud daarvan zoals uitgewerkt in het dossier niet klopt; verdachtes stem is (waarschijnlijk) zelfs vrijwel niet in die gesprekken te beluisteren. Eén van de pijlers van ons bewijsrecht is het vertrouwen dat in de processen-verbaal van de politie moet kunnen worden gesteld. In deze zaak wordt daaraan afbreuk gedaan.
Het hof acht evenwel niet aannemelijk geworden dat de desbetreffende verbalisanten doelbewust hebben gehandeld teneinde belastend bewijsmateriaal tegen de verdachte te fabriceren, noch dat zij anderszins doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen hebben gehandeld om aan diens recht op een eerlijk proces tekort te doen. Om deze reden zal het hof dan ook niet tot de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie komen. Het hof verwerpt derhalve het primair gevoerde verweer van de raadsman.
Anderzijds is het hof van oordeel dat er zoals gezegd sprake is geweest van onzorgvuldig handelen aan de zijde van de politie, waardoor de verdachte ook daadwerkelijk in zijn rechtens te respecteren belangen is geschaad.
Het hof komt - alles overwegende - tot de conclusie dat op het betreffende verzuim niet anders kan worden gereageerd dan met de sanctie van bewijsuitsluiting als bedoeld in artikel 359a lid 1 onder b Sv.
Het hof bepaalt dan ook dat in alle zaken van het onderzoek Prijzenslag de inhoud van de tapgesprekken van de tijdlijn niet tot het bewijs van de ten laste gelegde feiten zal mogen bijdragen.
Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat steeds is gesproken over de ‘tijdlijn’ (enkelvoud), terwijl in het onderzoek sprake is van twee tijdlijnen, namelijk – kort gezegd – de [aangever 2]/[aangever 3] tijdlijn en de [aangever 1] tijdlijn. In totaal betreft het een veertigtal tapgesprekken, die het hof – evenals de advocaat-generaal - onder ‘de tijdlijn’ schaart. Vorenbedoelde betwiste tapgesprekken, betreffen tapgesprekken uit beide tijdlijnen.
Ad 1 ii) Onthouden ontlastend bewijsmateriaal
Uit artikel 23 lid 4 Sv volgt dat het openbaar ministerie aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebbende stukken overlegt. Het is van belang dat zowel de verdediging als de raadkamer beschikken over alle - belastende en ontlastende – stukken, die de basis dienen te vormen van de te nemen beslissing. Het is het hof gebleken dat zowel de verdediging als de raadkamer bij een tweetal gelegenheden (potentieel) ontlastende informatie niet onverwijld verstrekt heeft gekregen, zodat de verdediging in het kader van de voortzetting van de voorlopige hechtenis in elk geval geen beroep heeft kunnen doen op die informatie.
Het hof is van oordeel dat aldus door het openbaar ministerie de wettelijke voorschriften ex artikel 23 lid 4 en 30 Sv zijn geschonden. Er is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Vaststaat dat de processen-verbaal eerder verstrekt hadden moeten worden dan wel dat er in ieder geval melding van had dienen te worden gemaakt. De officier van justitie had daarvoor zorg dienen te dragen en er zogezegd ‘meer bovenop moeten zitten’. In die zin is dan ook onzorgvuldig gehandeld. Echter, niet aannemelijk is geworden dat de officier van justitie dan wel de politie aldus heeft gehandeld met het doel een eventuele schorsing dan wel opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte te frustreren, noch dat zij in dit verband anderszins doelbewust of met grove veronachtzaming van diens belangen ten nadele van de verdachte hebben gehandeld.
Evenmin acht het hof termen aanwezig om enige consequentie als bedoeld in artikel 359a Sv aan het vormverzuim te verbinden. Het hof volstaat met het vaststellen van het vormverzuim, nu niet is gebleken dat de verdachte ten gevolge van het vormverzuim in enig concreet individueel belang is geschaad, noch dat hij daardoor daadwerkelijk enig nadeel in de zin van artikel 359a lid 2 Sv heeft ondervonden. Er waren immers voldoende ernstige bezwaren en gronden voor de voorlopige hechtenis.
Ad 1 iii) Te late voeging processtukken
Na de eerste pro forma althans regiezitting bij de rechtbank van 31 juli 2008, zijn nog vele processtukken aan het dossier toegevoegd, waaronder tapgesprekken in de aanvullende processen-verbaal “analyse/tijdlijn Prijzenslag” (rond 11 februari 2009).
Naar het oordeel van het hof had het in de rede gelegen dat de officier van justitie de stukken met de resultaten van onderzoekshandelingen van vóór 31 juli 2008, in een eerder stadium aan het dossier had toegevoegd. In die zin is er sprake van een vormverzuim ex artikel 359a Sv.
Voor wat betreft de niet tijdige dossieraanvullingen van onderzoekshandelingen in de periode daaropvolgend, is het hof – anders dan de raadsman – van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, nu het onderzoek ter terechtzitting reeds was aangevangen en om die reden geen sprake meer kan zijn van een vormverzuim. Echter, wel is het hof van oordeel dat ten aanzien daarvan sprake is van een schending van de beginselen van een goede procesorde.
Er is evenwel geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv, nu de tapgesprekken althans overige processtukken in een later stadium aan het dossier zijn toegevoegd. De stelling van de verdediging dat verdachte in zijn belangen is geschaad doordat hij tijdens het onderzoek/de verhoren door de rechter-commissaris geen kennis had van genoemde aanvullende stukken, is onvoldoende onderbouwd. Het hof heeft hierbij overigens acht geslagen op de verklaring van de officier van justitie bij de raadsheer-commissaris, waarin zij verklaart dat op de zitting van 31 juli 2008 aan de verdediging is medegedeeld dat de verdediging de tapgesprekken – voor zover die nog niet waren uitgewerkt – mocht uitluisteren op het politiebureau, alsmede dat de politie nog onderzoek verrichtte.
Concluderend is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat doelbewust of met grove veronachtzaming van zijn belangen tekort is gedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, noch dat de verdachte als gevolg van het vorenstaande in enig concreet en individueel belang is geschaad, zodat van een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie geen sprake kan zijn. Evenmin ziet het hof aanleiding om tot strafvermindering te komen (in het geval dat tot een strafoplegging wordt gekomen), zoals door de raadsman subsidiair is bepleit. Het hof zal aan voorgenoemd verzuim en voorgenoemde schending geen rechtsgevolgen verbinden en volstaat met de constatering hiervan.
Ad 1 iv) Ongeoorloofde parallelle opsporing
De stelling van de raadsman dat de politie zich had moeten onthouden van het horen van de medeverdachten als verdachten in hun eigen zaak, omdat zij (kort) daarna nog als getuigen door rechter-commissaris zouden worden gehoord in de zaak van de verdachte, vindt naar ’s hofs oordeel geen steun in het recht. De omstandigheid dat de verklaringen van de medeverdachten als verdachten bij de politie ook als bewijs in de zaak van de verdachte mogen worden gebruikt, doet hier niet aan af. Het hof stelt voorop dat het de politie te allen tijde vrijstaat om verdachten in hun eigen strafzaak als verdachten te horen.
Op 31 juli 2008 heeft de rechtbank de stukken van het geding in handen van de rechter-commissaris gesteld teneinde een aantal getuigen nader te doen horen. Derhalve was destijds sprake van een gerechtelijk vooronderzoek. Geen wettelijke bepaling verbiedt voortzetting van het opsporingsonderzoek hangende het gerechtelijk vooronderzoek (parallelle opsporing). Het vorenstaande zou slechts anders zijn indien aannemelijk wordt dat de voortzetting van het opsporingsonderzoek door de officier van justitie ten doel heeft gehad de verdachte in zijn verdediging te schaden, bijvoorbeeld door de raadsman uit het onderzoek te weren, hetgeen in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Naar ’s hofs oordeel is niet aannemelijk geworden dat er in casu sprake is geweest van een dergelijke situatie.
Op grond van hetgeen de raadsman ter onderbouwing van zijn stelling heeft aangevoerd, komt het hof niet tot het oordeel dat door het voortzetten van het opsporingsonderzoek in de zaken van de medeverdachten de officier van justitie de beginselen van een behoorlijke procesorde in verdachtes zaak heeft geschonden, noch dat de verdachte in enig individueel en concreet belang is geschaad. Overigens merkt het hof dienaangaande op dat blijkens het dossier de raadsman in de gelegenheid is gesteld om aanwezig te zijn bij en vragen te stellen tijdens de verhoren van [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] als getuigen door de rechter-commissaris in verdachtes zaak. Bovendien zijn de verhoren bij de rechter-commissaris uitgesteld in afwachting van kennisname van de politieverklaringen van deze medeverdachten en vervolgens alsnog gehouden op 12 januari 2009.
Inlichtingenplicht
Op 31 juli 2008 is het onderzoek ter terechtzitting van de zaak (in eerste aanleg) aangevangen en ten slotte door de rechtbank verwezen naar de rechter-commissaris. Nu de behandeling van de zaak ter zitting reeds was aangevangen en de zaak vervolgens door de rechtbank is verwezen naar de rechter-commissaris - ex artikel 316 lid 1 Sv -, teneinde diens (nog niet afgeronde) onderzoek af te ronden, is het hof van oordeel – anders dan de officier van justitie in haar appelmemorie – dat er geen sprake meer was van een mini-instructie, maar dat het door de rechter-commissaris uit te voeren onderzoek ingevolge lid 3 van artikel 316 Sv geldt als een gerechtelijk vooronderzoek. Artikel 177a Sv is derhalve van toepassing, zodat in die zin het appel van het openbaar ministerie niet slaagt.
Het hof is, met de verdediging, van oordeel dat de officier van justitie de op haar ingevolge artikel 177a Sv rustende inlichtingenplicht heeft geschonden, door de rechter-commissaris niet ten spoedigste in te lichten omtrent (de resultaten van) de politieverhoren van de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] op 6 en 7 oktober 2008. Voor wat betreft de overige gestelde schendingen van artikel 177a Sv als gevolg van het niet tijdig verstrekken van processtukken aan de rechter-commissaris, deelt het hof de visie van de verdediging.
Hier kan echter geen sprake zijn van een vormverzuim ex artikel 359a Sv, nu het onderzoek ter terechtzitting ten tijde hiervan reeds was aangevangen. Het hof is dan ook van oordeel dat er sprake is van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesvoering (waaraan de parallelle opsporingsbevoegdheid is onderworpen).
Nu de officier had moeten begrijpen dat het van belang was de rechter-commissaris (en de verdediging) eerder over met name het verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 7 oktober 2008 in te lichten (en de resultaten ervan te verstrekken), mede gelet op de inhoud daarvan, is het hof van oordeel dat sprake is van onzorgvuldig handelen.
Desalniettemin acht het hof niet aannemelijk geworden dat doelbewust of met grove veronachtzaming van diens belangen tekort is gedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, noch dat de verdachte hierdoor in enig concreet en individueel belang is geschaad. Het hof heeft hierbij mede in acht genomen dat het verhoor van [medeverdachte 4] bij de rechter-commissaris is onderbroken en geruime tijd later is hervat en dat het verhoor van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris op 12 januari 2009 alsnog heeft plaatsgevonden. Evenmin ziet het hof aanleiding om gelet op voornoemde schending tot strafvermindering te komen (in het geval dat tot een strafoplegging wordt gekomen), zoals door de raadsman subsidiair is bepleit. Het hof zal dan ook aan voornoemd verzuim en voornoemde schending geen rechtsgevolgen verbinden en volstaat met de constatering hiervan.
Mededeling [verbalisant 1]
De raadsman heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de mededeling dat het politieverhoor plaatsvond in opdracht van de rechter-commissaris door [verbalisant 1] aan mr. Harlequin – de (toenmalige) raadsvrouw van medeverdachte [medeverdachte 1] – ook daadwerkelijk is gedaan. Het hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat op verzoek van de verdediging zowel [getuige B] als [getuige C] terzake als getuige zijn gehoord bij de raadsheer-commissaris. Door beiden is betwist dat een dergelijke mededeling door [verbalisant 1] zou zijn gedaan.
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt.
Ook indien het hof er vanuit zou gaan dat de betreffende mededeling wel zou zijn gedaan, is het hof nog niet van oordeel dat aldus de beginselen van een behoorlijke procesorde in verdachtes zaak zijn geschonden, noch dat de verdachte daardoor in enig concreet en individueel belang is geschaad. Het hof merkt hierbij allereerst op dat de beweerdelijke mededeling van [verbalisant 1] niet heeft plaatsgevonden in verdachtes zaak, maar in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1], alsmede dat mr. Pöll, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. Harlequin, bij het verhoor van die [medeverdachte 1] d.d. 7 oktober 2008 door de politie aanwezig is geweest.
Conclusie van het hof terzake de gevoerde verweren ex artikel 359a Sv
Het hof verwerpt het primair gevoerde verweer van de raadsman, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte, om redenen als bovengenoemd.
Het hof verwerpt voorts het subsidiair gevoerde verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting en strafvermindering om redenen als voornoemd, behoudens voor wat betreft het verweer terzake de tapverslagen en onjuiste processen-verbaal dienaangaande.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair tenlastegelegde.
Terzake het onder 4 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het door de verdachte toegebrachte letsel aan [medeverdachte 3] zwaar lichamelijk letsel betreft, onder meer gelet op de neusbreuk, de corrigerende operatie en de totale hersteltijd die met deze kwetsuur is gemoeid, alsmede dat het opzet van de verdachte er ook op was gericht zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting – zoals verwoord in zijn pleitnota – (partiële) vrijspraak van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten bepleit. Voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Voor een bespreking van de gevoerde verweren terzake zij verwezen naar ‘Verweren’.
Oordeel van het hof
Vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde
Buiten de verklaring van [medeverdachte 3] dat de verdachte de dag ervoor ook bij die supermarkt is geweest met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6], biedt het dossier – na uitsluiting van de inhoud van de tapgesprekken van de tijdlijn - voor het overige onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om de verdachte op 9 mei 2008 in de supermarkt van [aangever 2] te plaatsen.
Nu niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die op 9 mei 2008 met een ander in de supermarkt van aangever [aangever 2] is geweest, terwijl deze onder dreiging werd gedwongen tot de afgifte van geldsommen, dient de verdachte naar ’s hofs oordeel van het hem onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs om een bewezenverklaring terzake te dragen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde - zoals na te melden - heeft begaan op basis van de feiten en omstandigheden die in de na te melden bewijsmiddelen zijn vervat, waarvan de vindplaats met voetnoten is aangegeven, en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep is gebleken dat de verdachte ook wel [verdachte] of [verdachte] wordt genoemd en dat de medeverdachte [medeverdachte 2] ook wel [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] wordt genoemd.
Met betrekking tot feit 11
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 9 maart 2009 verklaard dat hij op 10 mei 2008 (het hof begrijpt: in de nacht van 9 op 10 mei 2008) in Kudelstaart was. Hij had met [medeverdachte 2] afgesproken en werd opgehaald met een busje. Er was ook een Mercedes mee. Verdachte zat met [medeverdachte 7] (het hof begrijpt: [medeverdachte 7]) en twee andere vrienden in het busje. Hij hoorde van [medeverdachte 7], de bestuurder van het busje, dat ze bij iemand langs zouden gaan. Uiteindelijk kwamen ze aan bij de parkeerplaats van een woning. Verdachte is toen uit de auto gestapt.2
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat op 10 mei 2008 rond 1.45 uur drie mannen zijn woning te Kudelstaart in kwamen lopen. Eén van die mannen herkende hij direct als [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]. Waar de aangever in zijn verklaring spreekt over ‘[medeverdachte 2]’ of ‘[medeverdachte 2]’ zal het hof die persoon verder aanduiden als [medeverdachte 2]). Hij zag buiten ook nog twee mannen, die hij herkende als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7]3. [medeverdachte 2] kwam op hem af en zei: “Ik heb [medeverdachte 1] in de auto, hij ligt vastgebonden, maar ik heb problemen met zijn familie. Dus ik moet meer geld hebben. Ik kan het oplossen maar dan moet je betalen. Je moet betalen 48.000 euro”. [medeverdachte 2] zei verder dat hij hem moest betalen, anders zou [medeverdachte 2] hem meenemen, afmaken en kapotschieten. Ondertussen zag hij een persoon, die later [medeverdachte 3] bleek te heten, door het huis rondlopen en dreigend om hen heen lopen. [aangever 1] verklaart dat hij bang was. [medeverdachte 2] duwde hem meermalen en was heel dreigend. [medeverdachte 2] zei “Ik weet je te vinden, ik maak je af, ik schiet je vriendin dood, ik maak ze af. Ik weet jullie allemaal te vinden”.4 [medeverdachte 2] zei ook “Ik schiet je dood als je de politie belt”.5 [medeverdachte 2] wilde uiteindelijk 23.000 euro hebben en dwong [aangever 1] een briefje te schrijven dat hij [medeverdachte 2] 23.000 euro schuldig was en dat hij het binnen een week zou betalen. [aangever 1] zag dat [medeverdachte 2] een van de mannen die ook binnen in de woning was een klap in het gezicht gaf.6
Getuige [getuige A] heeft verklaard dat hij op 10 mei 2008, Luilaknacht, rond half twee ’s nachts met [aangever 1] in diens woning was en dat er mannen de woning in kwamen lopen. Hij herkende een daarvan als [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]. Waar de getuige in zijn verklaring spreekt over ‘[medeverdachte 2]’ zal het hof deze persoon verder aanduiden als [medeverdachte 2]). [medeverdachte 2] begon [aangever 1] te bedreigen en zei dat hij [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) had vastgebonden en dat die nu in zijn auto lag. Hij zei dat hij meer geld wilde hebben; hij wilde 48.000 euro hebben. [getuige A] wilde op dat moment de woning verlaten om hulp te gaan halen. Hij liep naar de achterzijde van de woning en op het moment dat hij de woning wilde verlaten werd hij teruggeduwd door twee mannen die buiten stonden. Behalve deze twee mannen zag hij nog drie andere mannen circa 15 meter verderop staan, onder wie [medeverdachte 1].7 Eén van de twee mannen die [getuige A] naar binnen duwde kreeg later een harde klap van [medeverdachte 2] in zijn gezicht. Hieruit maakte [aangever 1] op dat [medeverdachte 2] echt de leider was. Tijdens dit alles heeft [aangever 1] een briefje geschreven waarop stond dat hij een geldbedrag van 23.000 euro schuldig was en dat hij dit aanstaande vrijdag zou betalen.8
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 10 mei 2008 samen met [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) naar Kudelstaart is gegaan omdat [aangever 1] daar woont. Hij ging met [medeverdachte 1] naar [aangever 1] toe om over geld te praten; [aangever 1] en [medeverdachte 1] hadden problemen over geld.9 [medeverdachte 2] had een factuur van [medeverdachte 1] bij zich omdat [aangever 1] nog achterstallig geld moest betalen en heeft deze factuur aan [aangever 1] laten zien. Terwijl [medeverdachte 2] met [aangever 1] in gesprek was kwamen er meerdere personen bij staan, onder wie [medeverdachte 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 5]) en [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3]).10
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat op een bepaald moment [medeverdachte 2] hem heeft gebeld en heeft gevraagd of hij naar [café A] wilde komen. [medeverdachte 1] is met [medeverdachte 7] naar [café A] gegaan, waar hij [medeverdachte 2] ontmoette. [medeverdachte 2] en hij hadden een gesprek – bij welk gesprek [medeverdachte 6] (het hof begrijpt: [medeverdachte 6]) desgevraagd door [medeverdachte 2] optrad als tolk – waarin [medeverdachte 1] hem vertelde over zijn situatie met [aangever 1], het geld en de betalingen. [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3]) waren bij dit gesprek aanwezig en weten hier dus ook van.11 [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] over zijn (geld)problemen met [aangever 1] verteld. [medeverdachte 2] heeft hem gezegd dat hij het wel voor hem zou regelen.12 [medeverdachte 1] verklaart dat in de periode na dit gesprek [medeverdachte 2] hem en [medeverdachte 7] meermalen heeft gebeld en dan bijvoorbeeld vroeg of hij nog naar [aangever 1] was gegaan of hem had gebeld.13
De avond van vrijdag 9 mei 2008 was [medeverdachte 1] met [medeverdachte 7]. Hij of [medeverdachte 7] werd gebeld door [medeverdachte 2], die vroeg of [medeverdachte 1] naar hem toe wilde komen. Hij was in [café A]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] zijn daar naartoe gegaan, alwaar [medeverdachte 1] voorstelde om meteen (die avond) naar [aangever 1] te gaan. [medeverdachte 1] ging eerst zijn auto en zijn jas ophalen en daarna ging hij naar de Shell, waar hij [medeverdachte 2] trof. Bij de Shell waren, naast [medeverdachte 2], nog vijf andere personen. [medeverdachte 2] en twee vrienden van hem stapten bij [medeverdachte 1] in de auto. De andere vier personen stapten in het busje, onder wie [medeverdachte 7] (die het busje bestuurde) en [medeverdachte 3] (hof: [medeverdachte 3]).14
[medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij de nacht van Luilakdag met [medeverdachte 1] naar [aangever 1] (hof: [aangever 1]) is gegaan en dat [medeverdachte 1] en [aangever 1] over geld gingen praten. Hij is in de bus van [medeverdachte 1] naar de woning van [aangever 1] gereden. [medeverdachte 1] ging met zijn eigen auto, een Mercedes.15 [medeverdachte 7] wist dat [aangever 1] veel geld moest betalen aan [medeverdachte 1].16
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij op een vrijdagavond in [café A] was met onder andere [medeverdachte 6], [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3]). [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 7] (het hof begrijpt: [medeverdachte 7]) kwamen er later bij. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] waren eerst buiten met [medeverdachte 2] aan het praten. Daarna kwam [medeverdachte 2] terug en riep dat ze weggingen. [medeverdachte 5] is toen met [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in een Mercedes naar een woning ergens bij Aalsmeer of Hoofddorp gereden. Achteraf wist hij dat [medeverdachte 7] ook meeging in de bus, samen met twee of drie andere jongens. Een van die jongens kende hij als de Marokkaanse jongen. De Marokkaanse jongen heet [verdachte].17 In de auto zei [medeverdachte 2] dat ze naar mensen zouden gaan die schulden hadden en die de schulden aan hen moesten betalen.18 [medeverdachte 2] zei dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] mee moesten en daar gewoon moesten gaan staan. [medeverdachte 5] wist toen al dat het niet klopte. Ze kwamen aan bij een woning en [medeverdachte 5] wist dat er geld gehaald moest worden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] liepen naar de woning en [medeverdachte 5] wachtte eerst bij de auto met [medeverdachte 1]. Toen kwamen ook [medeverdachte 7] en [verdachte] aan in het busje. [verdachte] liep naar [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] bleef bij het busje staan. De deur van de woning werd geopend en [medeverdachte 2] ging naar binnen. [medeverdachte 3] bleef bij de deur staan en [medeverdachte 5] liep met [verdachte] naar [medeverdachte 3] toe. Toen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] bij de keukendeur stonden ging [medeverdachte 3] naar binnen. [medeverdachte 5] is toen ook kort naar binnen gegaan en liep daarna weer naar buiten. Toen [medeverdachte 5] binnen was hoorde hij [medeverdachte 2] tegen een man zeggen “je hebt een probleem, je moet die man betalen, deze week moet je het geld hebben”. Ook hoorde hij dat [medeverdachte 2] zei dat die man iets moest opschrijven. Nadat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] de woning uitliepen wilde de andere man die binnen was ook de woning uitlopen, maar hij werd met dwang de woning ingeduwd. Dit gebeurde door [medeverdachte 3] of [verdachte].19
[medeverdachte 3] heeft, desgevraagd naar de afpersing van [aangever 1] in de nachtelijke uren van 10 mei 2008, verklaard dat hij in [café A] was met [medeverdachte 6] (het hof begrijpt: [medeverdachte 6]) en [medeverdachte 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 5]). [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2]) was er ook. Buiten stonden nog twee andere jongens en er stond een Mercedes waar [medeverdachte 7] (het hof begrijpt: [medeverdachte 7]) en een Koerdische man (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) bij stonden. [medeverdachte 3] is met [medeverdachte 7] en twee anderen in een busje gegaan en [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [medeverdachte 1] en een Marokkaanse jongen die hij kent als [verdachte] of [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) gingen met de Mercedes. Na overleg bij de benzinepomp zijn ze naar een woning in de buurt van Amsterdam gereden. [medeverdachte 3] is met [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [verdachte] in de woning geweest. [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [verdachte] waren al in de woning. [medeverdachte 3] ging ook de woning binnen via de achterdeur en kwam daar [verdachte] tegen. Hij liep verder en pakte snoep van tafel, waarna hij een klap kreeg van [medeverdachte 2].20 Ondertussen had [verdachte] al gezegd en gebaard dat hij de woning uit moest.21 Hij zag en merkte aan de houding van de Nederlandse man (het hof begrijpt: [aangever 1]) dat hij bang was. [medeverdachte 2] wilde die man duidelijk intimideren. Het zag er naar uit dat de man werd afgeperst.22 [medeverdachte 3] wist wel dat het niet in orde was maar hij was benieuwd wat [medeverdachte 2] zou gaan doen. Hij wist dat [medeverdachte 2] vaak vocht en hij wilde kijken wat er ging gebeuren.23
[medeverdachte 3] noemt [verdachte] ‘[verdachte]’ of ‘[verdachte]’.24
Met betrekking tot feit 3
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 10 maart 2009 heeft de verdachte verklaard dat het gasbusje van hem is en dat hij het bewaarde in zijn nachtkastje.25
Op 15 mei 2008 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan [adres A] te Den Haag. In deze woning werd de verdachte aangehouden. In de slaapkamer van deze woning werd in een klein ladekastje een busje pepperspray van “Pfeffer Selbstschutz” aangetroffen.26
Een verbalisant heeft dit gasbusje, met opschrift ‘Pfefferspray Selbstschutz’, onderzocht. Na onderzoek is gebleken dat er zich in dit gasbusje vloeistof bevond. Volgens het opschrift bevat een vol busje gas 3% Reizstoff natürliches Oleoresin Capsicum. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie II onder 6 van de Wet wapens en munitie.27
Met betrekking tot feit 4.28
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 9 maart 2009 heeft de verdachte verklaard dat hij aangever [medeverdachte 3] zag lopen op de gang. Volgens de verdachte was [medeverdachte 3] er de oorzaak van dat hij nog vastzat en heeft hij daarom [medeverdachte 3] een klap gegeven met zijn elleboog.29
Op 20 januari 2009 liep aangever [medeverdachte 3], begeleid door een politieagent, door de cellengangen van het Paleis van Justitie te ’s-Gravenhage. [medeverdachte 3] zag dat er een gedetineerde zijn kant op kwam, welke hij herkende als de verdachte [verdachte]. Aan diens gezichtsuitdrukking zag hij dat de verdachte kwaad werd toen hij aangever zag. De verdachte liep op hem af en vervolgens sloeg hij met zijn elleboog opzettelijk en met veel kracht in het gezicht van [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] voelde een harde pijnscheut door zijn neus gaan.30
Uit de verklaring van een geneeskundige blijkt dat aangever [medeverdachte 3] een neusfractuur, deviatie naar rechts, heeft opgelopen, nadat hij op 20 januari 2009 door een medegedetineerde was geslagen.31
Uit de door de raadsman van het slachtoffer [medeverdachte 3] – in het kader van diens vordering benadeelde partij – bij faxbericht van 17 mei 2010 ingestuurde stukken, volgt dat het slachtoffer begin 2010 een operatie in Turkije heeft moeten ondergaan teneinde zijn neus recht te zetten (rinoplastiek).32
De bewijsmiddelen zijn - ook in hun onderdelen - slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Voor zover geschriften zijn gebruikt, zijn deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit betrekking hebben.
Verweren
Standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft bepleit – overeenkomstig zijn pleitnota – dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde integraal althans partieel dient te worden vrijgesproken, nu kort gezegd i) nergens uit blijkt dat de verdachte voor 10 mei 2008 op enigerlei wijze betrokken is geweest bij, dan wel voorkennis zou hebben gehad van enige strafbare intenties of gedragingen jegens [aangever 1], ii) de verdachte niet kan worden aangemerkt als een medepleger, nu de enkele aanwezigheid daartoe onvoldoende is, en iii) verdachtes rol niet strafwaardig is, nu hij nimmer in de woning van [aangever 1] is geweest noch een - aan de dreiging bijdragende - handeling heeft verricht die [aangever 1] heeft waargenomen.
Feit 4
Primair heeft de raadsman bepleit – overeenkomstig zijn pleitnota – dat de verdachte in elk geval van het onder 4 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu er bij [medeverdachte 3] geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, noch dat het opgelopen letsel in gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Enkel een gebroken neus is hiervoor onvoldoende.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte ook van het onder 4 subsidiair tenlastegelegde dient te vrijgesproken, nu de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft slechts één klap gegeven.
Ter zake van de bewezenverklaring van het onder 4 meer subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van het hof, behoudens voor wat betreft het tenlastegelegde geobjectiveerde gevolg, op de gronden zoals hierboven weergegeven.
Oordeel van het hof
Feit 1
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheden dat de verdachte in de nachtelijke uren naar de woning van een voor hem onbekende man gaat met een groot aantal mannen, dat hij deze woning (kort) betreedt en bij de deur gaat staan, alsmede dat hij naar [medeverdachte 3] gebaart dat hij de woning uit moet. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof voorts af dat de verdachte samen met [medeverdachte 3] [getuige A] heeft tegengehouden toen die de woning wilde verlaten.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien met de overige gebezigde bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat de verdachte wist wat er in de woning gaande was en dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, waarbij het gezamenlijk opzet was gericht op het (pogen tot) het afpersen van [aangever 1], zoals bewezenverklaard. De verdachte heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van de gedragingen van zijn mededaders, noch heeft hij daar enige poging toe ondernomen. Integendeel, de verdachte heeft door zijn getalsmatige versterking en het (dreigend) bij de deur en in de woning gaan staan bepaald een (strafwaardige) bijdrage geleverd aan het strafbare feit.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat bij de verdachte sprake was van opzet – minstgenomen in voorwaardelijke zin – op de bewezenverklaarde poging tot afpersing van [aangever 1] in vereniging en acht de verdachte daar schuldig aan.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Feit 4
Door moedwillig en met kracht [medeverdachte 3] met de elleboog in het gelaat te slaan, zijnde bij uitstek een kwetsbare plaats van het lichaam, heeft de verdachte naar ’s hofs oordeel tenminste voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij die [medeverdachte 3]. Ten gevolge van verdachtes handelen heeft [medeverdachte 3] een gebroken neus met scheefstand opgelopen. Naar het oordeel van het hof is dergelijk letsel voldoende ernstig om naar gewoon spraakgebruik als ‘zwaar lichamelijk letsel’ te worden aangemerkt. Temeer nu op grond van het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep is komen vast te staan dat het slachtoffer een operatie in Turkije heeft moeten ondergaan teneinde zijn neus recht te zetten (rinoplastiek).
Het hof verwerpt het bewijsverweer van de raadsman integraal.
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de betreffende bewijsmiddelen zijn vervat, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 mei 2008 te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld een persoon genaamd [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van 48.000 euro of 23.000 euro, toebehorende aan die [aangever 1],met zijn mededaders,
- op 10 mei 2008 omstreeks 01.45 uur naar de woning van die [aangever 1] is gereden en
- die woning is binnengelopen en in de tuin (behorende bij die woning) of voor die woning is gaan staan en
- tegen die [aangever 1] (met stemverheffing) heeft gezegd: "Ik heb [medeverdachte 1] in de auto, hij ligt vastgebonden, maar ik heb problemen met zijn familie. Dus ik moet meer geld hebben. Ik kan het oplossen maar dan moet je betalen. Je moet betalen 48.000 euro", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en
- tegen die [aangever 1] (met stemverheffing) heeft gezegd “ik schiet je kapot, ik maak je af” en "Ik weet je te vinden, ik maak je af, ik schiet je vriendin dood, ik maak ze af. Ik weet jullie allemaal te vinden" en “ik schiet je dood, als je de politie belt”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- tegen het lichaam van die [aangever 1] heeft geduwd en
- die [aangever 1] heeft gedwongen een briefje te schrijven met daarop de tekst: "Ik, [aangever 1] [geboortedatum], verklaar hierbij 23.000 euro schuldig te zijn aan [medeverdachte 2] en binnen een week betaal (ik)", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 15 mei 2008 te 's-Gravenhage een gasbusje (met opschrift Pfefferspray Selbstschutz), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft
gehad.
4. primair
hij op 20 januari 2009 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [medeverdachte 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met zijn elleboog in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde:
Zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair, 3 en 4 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is overeenkomstig de overgelegde pleitnotities bepleit dat aan de verdachte - indien het hof tot een bewezenverklaring mocht komen – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan verdachtes voorarrest in deze zaak zal worden opgelegd. De raadsman verzoekt het hof bij de strafmaatbepaling onder andere rekening te houden met het bij de verdachte opgewekt vertrouwen dat er geen hoger beroep was ingesteld door het openbaar ministerie en de relatief kleine rol van de verdachte in de ten laste gelegde feiten.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging. Immers, de verdachte is samen met een aantal medeverdachten in de nachtelijke uren naar de woning van het voor hem onbekende slachtoffer [aangever 1] gegaan. Enkelen zijn buiten blijven staan, terwijl anderen (waaronder de verdachte) zich in de richting van de woning hebben begeven. In de woning werd gepoogd [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van een (aanzienlijk) geldbedrag, zulks door hem onder meer met de dood te bedreigen en hem een duw te geven. Een feit als het onderhavige wordt door slachtoffers in het algemeen als (zeer) bedreigend en beangstigend ervaren, met name nu het een groot aantal mannen betrof dat in de nachtelijke uren de woning dan wel de directe omgeving van het slachtoffer heeft betreden, bij uitstek een plaats waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. De verdachte heeft zich met zijn mededaders kennelijk enkel laten leiden door financieel gewin, zonder er bij stil te staan dat slachtoffers van delicten als het onderhavige nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan, hetgeen het hof hem zwaar aanrekent.
Voorts heeft verdachte, in de cellengang van het Paleis van Justitie, [medeverdachte 3] zwaar mishandeld door hem met een elleboog in het gezicht te slaan, als gevolg waarvan deze [medeverdachte 3] een gebroken neus heeft opgelopen. Aldus handelende heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling en een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Tevens heeft verdachte een gasbusje voorhanden gehad, wat strafbaar is.
Voorts neemt het hof mede in overweging dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 september 2010, reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Bovendien verkeerde de verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten nog in de proeftijd van de hem bij vonnis van 18 december 2007 opgelegde voorwaardelijke straf.
Anderzijds heeft het hof bij de strafbepaling rekening gehouden met de onzorgvuldigheid van de verslaglegging door de politie waar in deze zaak sprake van is geweest, en ook met de omstandigheid dat de verdachte gedurende twee weken ten onrechte in de veronderstelling heeft verkeerd dat de zaak na de uitspraak in eerste aanleg tot een einde was gekomen. Tot slot heeft het hof ook meegewogen de relatief beperkte – maar wel strafwaardige - rol die de verdachte in de onder 1 bewezen verklaarde poging tot afpersing van [aangever 1] heeft gespeeld.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [medeverdachte 3]
In het onderhavige strafproces heeft [medeverdachte 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 2.800,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in hoger beroep gehandhaafde bedrag. De verdeling van het bedrag is echter door de raadsman gewijzigd, in die zin dat de vordering betreffende materiële schade in hoger beroep een bedrag van € 1.423,- betreft, en die van immateriële schade een bedrag van € 1.377,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij terzake geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,- bij wijze van voorschot, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige, nu de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat er materiële schade is geleden, bestaande uit operatiekosten terzake het rechtzetten van de neus in Turkije, en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij terzake materiële schade zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij terzake geleden materiële schade voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces, mede gelet op de omstandigheid dat de neusoperatie in het buitenland heeft plaatsgevonden.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Naar het oordeel van het hof is voorts aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het bedrag van € 500,-.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij terzake geleden immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[medeverdachte 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.500,- aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [medeverdachte 3].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage van 18 december 2007 onder parketnummer 09-408103-07 is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met het bevel dat die werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond en het hof acht ook termen aanwezig om de gevorderde tenuitvoerlegging te gelasten.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 302, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt, dat een op 8 (acht) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [medeverdachte 3] tot een bedrag van € 1.500,- (duizend vijfhonderd euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak vooralsnog zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van [medeverdachte 3] aan de Staat een bedrag te betalen van
€ 1.500,- (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging toe en gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 18 december 2007 onder parketnummer 09-408103-07 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. R.C.A. Duindam en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. Y.H.G. van der Hut.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 oktober 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en), als bijlagen opgenomen bij het dossier met het OPS dossiernummer [dossiernummer], tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven.
2 Proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg inzake verdachte [verdachte] d.d. 9, 10, 12, 13 en 16 maart 2009, pag. 6, de verklaring van de verdachte [verdachte] d.d. 9 maart 2009, ten aanzien van dagvaarding I feit 1.
3 Proces-verbaal van aangifte [aangever 1], pag. 182, zesde tekstblok.
4 Proces-verbaal van aangifte [aangever 1], pag. 181, derde en laatste tekstblok van onderen, pag. 182, eerste en zesde tekstblok.
5 Proces-verbaal van verhoor getuige [aangever 1] van de rechter-commissaris mr. R.J.A. Schaaf, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 15 december 2008, onder punt 56.
6 Proces-verbaal van aangifte [aangever 1], pag. 182, eerste en vijfde tekstblok.
7 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige A] d.d. 22 mei 2008, pag. 536, laatste tekstblok.
8 Idem, pag. 537, eerste en tweede tekstblok.
9 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 23 mei 2008, pag. 510, derde antwoord van onderen van de verdachte.
10 Idem, pag. 511, tweede tekstblok.
11 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 7 oktober 2008, pag. 1602, vanaf helft van de pagina; alsmede het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] d.d. 20 en 29 april 2010 bij de raadsheer-commissaris van het gerechtshof ’s-Gravenhage mr. J.A.C. Bartels (abusievelijk staat op het voorblad vermeld dat het tweede deel van het verhoor op 28 april 2010 heeft plaatsgevonden), tweede pagina onderaan.
12 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 23 december 2008, pag. 1804, derde, vierde, vijfde en achtste tekstblok.
13 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 7 oktober 2008, pag. 1603, tweede tekstblok.
14 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 7 oktober 2008, pag. 1603, laatste tekstblok, en pag. 1604, laatste tekstblok, bovenaan; alsmede het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] d.d. 20 en 29 april 2010 bij de raadsheer-commissaris van het gerechtshof ’s-Gravenhage mr. J.A.C. Bartels (abusievelijk staat op het voorblad vermeld dat het tweede deel van het verhoor op 28 april 2010 heeft plaatsgevonden), eerste pagina.
15 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 7] d.d. 21 mei 2008, pag. 491, derde tekstblok.
16 Idem, pag. 490, vierde tekstblok van onderen.
17 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 4 juni 2008, pag. 720, laatste tekstblok.
18 Ibidem; alsmede het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 5] van de rechter-commissaris mr. R.J.A. Schaaf, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 3 oktober 2008, onder punt 4.
19 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 4 juni 2008, pag. 720, laatste tekstblok, en pag. 721, eerste tekstblok.
20 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 26 juni 2008, pag. 907 derde tekstblok van onderen, 908 eerste en tweede tekstblok.
21 Idem, pag. 908, laatste tekstblok; alsmede Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 29 juni 2008, pag. 913, derde tekstblok.
22 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 26 juni 2008, pag. 908, vierde en vijfde tekstblok.
23 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 29 juni 2008, pag. 913, eerste tekstblok.
24 Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 3] van de rechter-commissaris mr. R.J.A. Schaaf, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 22 oktober 2008, onder punt 18.
25 Proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg inzake verdachte [verdachte] d.d. 9, 10, 12, 13 en 16 maart 2009, pag. 9, de verklaring van de verdachte [verdachte] d.d. 10 maart 2009, ten aanzien van feit 3 op dagvaarding I.
26 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2008, pag. 84.
27 Proces-verbaal d.d. 29 mei 2008, pag. 703.
28 Wanneer met betrekking tot feit 4 wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en), als bijlagen opgenomen bij het dossier met het OPSdossiernummer [dossiernummer].
29 Proces-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg inzake verdachte [verdachte] d.d. 9, 10, 12, 13 en 16 maart 2009, pag. 7, de verklaring van de verdachte [verdachte] d.d. 9 maart 2009, ten aanzien van dagvaarding II.
30 Proces-verbaal van aangifte d.d. 20 januari 2009 van [medeverdachte 3], pag. 9 onderaan en pag. 10, bovenaan.
31 Een geschrift, te weten aanvraagformulier medische informatie van politie Haaglanden met betrekking tot [medeverdachte 3], geboren [geboortedatum], opgesteld en ondertekend door onder meer de geneeskundige huisarts N.A. Kos, pag. 12.
32 Zie faxbericht Durdu c.s. Advocaten d.d. 17 mei 2010, betreft voegingsformulier hoger beroep, met als bijlage de Nederlande vertaling van de verklaring d.d. 17 mei 2010 van arts dr. Fatih Yakut, chirurg KNO poli.