GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 28 juli 2010
Zaaknummer : 200.007.228.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-2697
[appellante]
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. R.W.S. Nijman, thans mr. V.C. Dekker te 's-Gravenhage,
[geintimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R. Aboukir te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. Stichting Bureau Jeugdzorg,
vestiging ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
2. [tante moederszijde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: tante moederszijde,
advocaat mr. V.C. Dekker te 's-Gravenhage.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
verder: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 23 mei 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 25 februari 2008.
De vader heeft op 30 september 2008 een verweerschrift ingediend. Op 2 december 2008 heeft hij een aanvullend verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 16 juni 2008 en 14 juli 2008 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 mei 2010 is de zaak, tezamen met de zaken met de nummers: 200.007.232, 200.007.223 en 200.051.266, mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de moeder, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de raad is verschenen: [naam]. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: [naam] en [naam]. Voorts is de tante moederszijde verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, mr. Dekker en mr. Aboukir onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de vader en de moeder het volgende vast.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de moeder zijn de volgende minderjarige kinderen geboren:
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] [in] 1998, verder: [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] [in] 2000, verder: [minderjarige 2],
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] [in] 2002, verder: [minderjarige 3],
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
De moeder was tijdens haar leven belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
Op 9 mei 2007 heeft de vader de rechtbank verzocht een regeling inzake de omgang tussen hem en de kinderen te treffen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de kinderen bij de vader zullen zijn:
- vanaf de datum van de beschikking tot 1 mei 2008 gedurende een zaterdag per veertien dagen van 12.00 uur tot 19.00 uur,
- vanaf 1 mei 2008 gedurende een weekend per veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur en gedurende de helft van de nationale en [*] feestdagen, welke regeling vanaf 1 september 2008 wordt uitgebreid met de helft van de vakanties.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de moeder op [datum] is overleden.
Zoals blijkt uit het dossier met nummer 200.051.266 is bij beschikking van 6 januari 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage het vaderschap van de vader vastgesteld als vader van de kinderen. Bij beschikking van 9 september 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage is - uitvoerbaar bij voorraad - Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de kinderen. Deze beschikking is op 2 oktober 2009 ingeschreven in het gezagsregister van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De kinderen verblijven thans bij de tante moederszijde.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader stelt dat, gelet op de beroepstermijn van drie maanden, het beroepschrift van de moeder, dat volgens hem op 26 mei 2008 bij het hof is ingekomen, te laat is ingediend, zodat de moeder niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
2. Het hof stelt vast dat het beroepschrift eerst per fax bij het hof is ingekomen en wel op 23 mei 2008, zodat de moeder tijdig in hoger beroep gekomen (de beroepstermijn is verstreken na 25 mei 2008) en kan worden ontvangen in haar verzoek.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
3. In geschil is de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen.
4. Niet is gebleken dat van de zijde van de moeder schorsing van de procedure is gevraagd, als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Derhalve is de procedure voortgezet. Jeugdzorg voert thans de gezagstaken uit, nu zij met de voogdij is belast.
5. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, de door de vader verzochte omgang te ontzeggen, althans voorlopig te ontzeggen, althans een raadsonderzoek te gelasten, teneinde te bezien of en zo ja welke omgang geïndiceerd is, dan wel begeleide omgang tussen de vader en de kinderen te bepalen.
6. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt een veroordeling in de kosten van de procedure ten laste van de moeder. In zijn aanvullend verweerschrift verzoekt de vader wat betreft de plaats van de tenuitvoerlegging van de omgangsregeling een omgangshuis dan wel een onafhankelijke locatie aan te wijzen. Daarnaast verzoekt hij een dwangsom van € 500,- vast te stellen op iedere omgangsmoment dat de moeder niet meewerkt aan een door het hof vast te stellen omgangsregeling, een en ander zonder maximum. Voorts verzoekt de vader op de voet van artikel 585 en 587 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de bestreden beschikking uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren.
7. De moeder acht een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, niet in het belang van de kinderen. Partijen hebben ongeveer anderhalve maand samengewoond. In die korte periode is de moeder dusdanig mishandeld dat zij daarvan aangifte heeft gedaan. De vader heeft nimmer enig aandeel gehad (en ook niet willen hebben) in de opvoeding van de kinderen Ook na de beëindiging van de relatie ging het fysieke en verbale geweld door. De kinderen zijn daarvan getuigen geweest. De moeder stelt dat de vader de kinderen indoctrineert en tracht op te zetten tegen haar. De moeder is in het geheel niet bekend met de woon-en verblijfplaats van de vader. De vader dient daarover duidelijkheid te verschaffen. De moeder is van mening dat de vader niet in staat moet worden geacht op dit moment omgang met de kinderen te hebben.
8. De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd weersproken. Hij acht het in het belang van de kinderen dat zij omgang met hem hebben. Ter zitting heeft de vader verklaard dat hij zich, naar aanleiding van de gewijzigde omstandigheden door het overlijden van de moeder, heeft neergelegd bij de omgangsregeling, zoals die thans door Jeugdzorg is vastgesteld. De vader zal geen aanspraak maken op de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling.
9. Jeugdzorg heeft ter zitting verklaard dat de omgangsregeling terug is gebracht en dat de vader thans een keer per zes weken omgang met de kinderen heeft. Volgens Jeugdzorg is er sprake van verzet bij de kinderen ten aanzien van het hebben van omgang met de vader. De kinderen zijn bang dat ze bij de vader moeten gaan wonen. Door de onrust tijdens de bezoeken lijken de kinderen nog steeds onvoldoende toe te komen aan het verwerken van het verlies van de moeder. Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) zal de kinderen gaan onderzoeken, waarbij onder meer gekeken zal worden naar de weerstand van de kinderen ten aanzien van het hebben van contact met de vader.
10. De tante moederszijde heeft ter zitting verklaard dat de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen zeer moeizaam verloopt. Volgens de tante moederszijde verstoort de omgangsregeling het rouwproces van de kinderen.
11. Het hof overweegt als volgt. Bij beschikking van dit hof van 28 juli 2010 in de zaak met nummer: 200.051.266 heeft het hof het verzoek van de vader om te worden belast met het ouderlijk gezag afgewezen.
12. Het hof zal deze zaak beoordelen in het licht van de Wet bevordering voortgezet ouderschap, waarbij artikel 1:377f BW is komen te vervallen. Artikel 1:377a BW is thans op het onderhavige verzoek van toepassing. Artikel 1:377a BW bepaalt dat een minderjarige en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat recht hebben op omgang met elkaar. Dit recht op omgang kan door de rechter worden ontzegd op de gronden zoals in artikel 1:377a BW vermeld. Het hof beoordeelt het verzoek van de vader met betrekking tot de omgang tussen hem en de kinderen als volgt.
13. De situatie van de kinderen is door het overlijden van de moeder ingrijpend gewijzigd. Het hof ziet in de bijzondere omstandigheden van het geval aanleiding om de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling te vernietigen, nu het hof van oordeel is dat die regeling in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
14. De kinderen verblijven sedert het overlijden van de moeder bij de tante moederszijde. De verstandhouding tussen de vader en de tante moederszijde is in ernstige mate verstoord. De vader had de kinderen vóór het overlijden van de moeder reeds lange tijd (sinds februari 2007) niet meer gezien. Thans heeft hij op instructie van Jeugdzorg een omgangsregeling met de kinderen gedurende een keer per zes weken een uur. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij zich er bij neerlegt dat hij de kinderen op dit moment niet vaker ziet. Jeugdzorg spant zich in om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen vergt dat er voldoende tijd is om contactherstel met de vader tot stand te brengen, zodat zij voorzichtig en langzaam aan kunnen wennen aan het hebben van contact met hem. De frequentie van de omgangsregeling, zoals die door de rechtbank is vastgesteld, grijpt naar het oordeel van het hof te veel in, in de kwetsbare situatie van de kinderen en gaat hun draagkracht op dit moment te boven. De huidige feitelijke omgangsregeling doet naar het oordeel van het hof recht aan de belangen van de kinderen. Het hof gaat ervan uit dat Jeugdzorg zich zal inspannen om in de voorliggende periode het contact tussen de vader en de kinderen verder op gang te brengen, voor zover dit niet strijdig is met hun belangen.
15. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de vader verzoekt, de moeder te veroordelen in de proceskosten en zal dit verzoek dan ook afwijzen.
16. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
17. Mitsdien zal het hof als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader omgang zal hebben met de kinderen op de door Jeugdzorg met de vader af te spreken wijze en frequentie;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Dusamos en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2010.