GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 december 2010
Zaaknummer : 200.056.178/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-8166
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.A. Fijma te Zwijndrecht,
[geintimeerde]
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
locatie Dordrecht,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Zuid-Holland Zuid en Zeeland,
locatie Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 5 februari 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 november 2009 van de rechtbank Dordrecht.
De vader heeft op 6 mei 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 24 maart 2010, 24 september 2010 en 8 oktober 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 22 september 2010 (zelfde stukken) en 23 september 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 3 maart 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 10 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald, in het kader van de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken aan de vader dat [de minderjarige 1], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats], voorlopig eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 14.00 uur tot 17.00 uur bij grootouders vaderszijde zal verblijven, waarbij de moeder bepaalt of de grootouders [de minderjarige 1] halen en brengen of dat de moeder dit zelf zal doen. Voorts is bepaald dat er voorlopig geen contact zal zijn tussen de vader [de minderjarige 2], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats]. Daarnaast is bepaald dat de moeder de vader aan het begin van ieder kwartaal schriftelijk op de hoogte dient te stellen van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van voornoemde minderjarigen, zoals schoolkeuze, leerprestaties, hobby’s en belangrijke zaken op medisch en financieel gebied telkens voorzien van recente goedgelijkende foto’s van de minderjarigen en vergezeld met de beschikbare rapportages, alsmede dat zij hem tijdig raadpleegt omtrent de daaromtrent te nemen beslissingen. De zaak is voorts verwezen naar de schriftelijke rolzitting familiezaken van 22 januari 2010 met het verzoek aan de raad de rechtbank te rapporteren en adviseren in het kader van het reeds gelaste raadsonderzoek. Iedere overige beslissing is aangehouden. De beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts het volgende komen vast te staan. Bij vonnis van 18 december 2009 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht is bepaald dat de voorlopige omgangsregeling zoals bepaald in de bestreden beschikking tot de rechtbank na het advies van de raad heeft beslist over de omgang, wordt gewijzigd in die zin dat [de minderjarige 1] eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 14.00 uur tot 17.00 uur (of hetzelfde aantal uren op andere tijdstippen indien dit beter uitkomt bij het Omgangshuis) contact zal hebben met de vader in het Omgangshuis in [X] en dat de moeder wordt veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per overtreding van de in de bestreden beschikking uitgesproken veroordelingen tot een maximum van € 2.000,-. Het vonnis is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn gecompenseerd zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Bij beschikking van 15 september 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht is - uitvoerbaar bij voorraad - [de minderjarige 2] met ingang van 15 september 2010 voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van het Bureau Jeugdzorg.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de informatieregeling en de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen.
Gezien de wetswijziging per 1 maart 2009 zal het hof in deze zaak het begrip “omgang” verstaan als “toedeling van zorg- en opvoedingstaken” (hierna: zorgregeling) en beoordelen in het licht van de Wet bevordering voortgezet ouderschap.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen danwel te schorsen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de vader af te wijzen.
3. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep tegen de bestreden beschikking, danwel haar verzoek tot vernietiging of schorsing van de bestreden beschikking af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding. In incidenteel appel verzoekt de vader de bestreden beschikking voor wat betreft de beslissing dat er voorlopig geen contact zal zijn tussen hem en [de minderjarige 2] te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat het verzoek van de vader dat de moeder dient mee te werken en te blijven meewerken aan de uitvoering van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 februari 2009 en het daarin opgenomen ouderschapsplan met betrekking tot onder E overeengekomen ouder-kindregeling zal worden toegewezen, dan wel dat het hof in goede justitie een zorg-contactregeling tussen hem en [de minderjarige 2] vaststelt, een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de moeder in gebreke blijft om aan de in deze door het hof te wijzen beschikking te voldoen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding.
4. De moeder verzet zich daartegen.
Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking
5. Het hof stelt voorop dat het petitum van het principaal appel naast vernietiging van de bestreden beschikking ook schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking verzoekt. Daarbij constateert het hof dat het lichaam van het beroepschrift geen gronden ter onderbouwing van het schorsingsverzoek bevat. Bij faxbrief van 24 september 2010 heeft de advocaat van de moeder aangekondigd dat hij ter terechtzitting de schorsende werking zal verzoeken van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder desgevraagd verklaard dat er, gelet op de inhoud van het advies van de raad, voor de moeder geen belang meer is bij een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking en dat slechts verzocht wordt de bestreden beschikking te vernietigen. Het hof stelt hiermee vast dat de moeder haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking ter terechtzitting heeft ingetrokken en het verzoek mitsdien geen behandeling meer behoeft nog daargelaten dat de bestreden beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard
Beoordeling van het principaal appel
6. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking voor zover daarin een voorlopige zorgregeling (voorheen: omgangsregeling) tussen de vader en [de minderjarige 1] is vastgesteld. Zij is van mening dat het mogelijk is om hoger beroep in te stellen tegen een tussenbeschikking als er een beslissing met verstrekkende gevolgen is gegeven. Deze tussenbeschikking heeft vergaande consequenties voor de moeder en de kinderen, omdat er – zonder advies van de raad – toch een omgangsregeling en een informatieplicht ten aanzien van [de minderjarige 1] is opgelegd.
7. De vader stelt dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat op grond van artikel 358 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen hoger beroep open staat tegen een tussenbeschikking zoals de bestreden beschikking. Daarbij is van belang dat de moeder in de procedure in kort geding zelf heeft gesteld dat sprake is van een tussenbeschikking waartegen geen hoger beroep mogelijk is.
8. Het hof overweegt als volgt. De moeder is in hoger beroep gekomen van een voorlopige beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige 1] vastgesteld en de definitieve beslissing aangaande de zorgregeling aangehouden in afwachting van een raadsonderzoek. Voor de vraag of het hof aan een inhoudelijke afdoening van het hoger beroep tegen deze beschikking toekomt, is doorslaggevend of de voorlopige beslissing van de rechtbank een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Door te bepalen dat de vader en [de minderjarige 1] voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar in afwachting van de rapportage van de raad, heeft de bestreden beschikking in beginsel een onherroepelijk karakter. Gelet evenwel op de feitelijke omstandigheden van het geval - de moeder is de beslissing in het geheel niet nagekomen - is het hof van oordeel dat in dit geval níet aan het vooromschreven criterium wordt voldaan. Nu er feitelijk geen gevolg is gegeven aan de beslissing van de rechtbank, heeft deze beslissing geen (voor de moeder of [de minderjarige 1] nadelige) onomkeerbare gevolgen (gehad) en is het hof van oordeel dat er geen sprake is van een onherroepelijke beslissing die in zijn gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de behandeling van de zaak bij de rechtbank op zeer korte termijn zal worden voortgezet, zodat de gevolgen van het niet-nakomen van de beslissing wat de toekomst betreft beperkt blijven. Het hof zal het beroep van de moeder, bij gebrek aan belang, afwijzen.
Beoordeling van het incidenteel appel
9. De vader heeft op zijn beurt hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking voor zover daarin is bepaald dat er voorlopig geen contact zal zijn tussen de vader en [de minderjarige 2].
10. De vader verzoekt in incidenteel appel - kort samengevat - te bepalen dat de moeder de bij convenant overeengekomen zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige 2] dient na te komen op straffe van een dwangsom. Het hof stelt vast dat ook in deze kwestie sedert het wijzen van de bestreden beslissing geen feitelijke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden die maken dat de vader er op dit moment, dichtbij het moment waarop de rechtbank zich over deze zelfde kwestie in het bodemgeschil zal buigen, belang bij heeft dat het hof zich inhoudelijk over het geschil uit zal spreken. Evenals dat ten aanzien van de moeder geschiedt, zal het hof het beroep van de vader, bij gebrek aan belang, verwerpen.
11. Het hof ziet geen aanleiding om – zoals de vader heeft verzocht – de moeder in de kosten van dit geding te veroordelen en zal derhalve de kosten tussen partijen compenseren.
12. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
verwerpt de beroepen van de moeder en de vader;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, Van Leuven en Stollenwerck, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2010.