GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 december 2010
Zaaknummer : 200.073.974/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-1661
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[de minderjarige]
hierna te noemen: de minderjarige,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoeksters in hoger beroep,
advocaat mr. P.C.M. van Schijndel te ’s-Gravenhage,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder en de minderjarige zijn op 17 september 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 juni 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 11 november 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder en de minderjarige is bij het hof op 24 november 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 26 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: de heer [B.] en mevrouw [G.]. Namens de raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen. [X], een dochter van de moeder, is ten behoeve van de moeder opgetreden als tolk in de Engelse taal. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De minderjarige is in raadkamer gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de ondertoezichtstelling van de minderjarige: [de minderjarige] geboren [in] 1996 te [geboorteplaats], verlengd van 23 juni 2010 tot 23 juni 2011 met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, en is de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 23 juni 2010 tot
23 juni 2011, zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit van 18 juni 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
Het hof overweegt als volgt. De minderjarige heeft tezamen met de moeder hoger beroep ingesteld, terwijl eerstgenoemde vanwege haar minderjarigheid in beginsel onbekwaam is om in hoger beroep in rechte zelfstandig als procespartij op te treden c.q. een ander te machtigen namens haar als zodanig op te treden. In de wet en jurisprudentie zijn gevallen aan te wijzen waarin bij wijze van uitzondering op de algemene regel aan een minderjarige een eigen, formele rechtsingang is toegekend, zoals in het geval van een verzoek tot beëindiging van een uithuisplaatsing en tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing. Het hoger beroep betreft echter niet een dergelijk verzoek, zodat het hof de minderjarige niet-ontvankelijk acht in het hoger beroep. Het hof zal aldus beslissen.
In het hiernavolgende zal het hof het hoger beroep derhalve behandelen als ingesteld door de moeder.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht van de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking waartegen het hoger beroep is gericht te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als betoogd in het appelschrift dan wel als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
Ter terechtzitting heeft zij het verzoek aangevuld in die zin, dat zij verzoekt de bestreden beschikking voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige alsnog af te wijzen.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige nog steeds aanwezig zijn. In juni 2009 werd de minderjarige door een jongen thuisgebracht. De moeder was kwaad, vreesde een zwangerschap en gaf de minderjarige een ‘pak slaag’. Hierop heeft de rechtbank het verzoek van Jeugdzorg tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige toegewezen. Na de uithuisplaatsing, zo stelt de moeder, werd de minderjarige evenwel niet in haar vrijheden beperkt, aangezien zij de mogelijkheid heeft gehad weg te lopen van de instelling. Zij is mishandeld en misbruikt door oudere jongens en hiervan is aangifte gedaan. Jeugdzorg had dit moeten voorkomen. Inmiddels is de relatie tussen de moeder en de minderjarige hersteld. Er is omgang tussen hen en de minderjarige verblijft in de vakanties bij de moeder. De aanvankelijke reden om de minderjarige onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen is dan ook niet meer aanwezig. Er is onvoldoende reden om de machtiging tot uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling te verlengen. Voor zover Jeugdzorg stelt dat de minderjarige specialistische zorg nodig heeft om te verwerken wat zij heeft meegemaakt, erkent de moeder de noodzaak daartoe, maar is van mening dat deze hulp ook vanuit de thuissituatie geboden kan worden. Voorts betwist de moeder dat de buitenregionale plaatsing noodzakelijk is om de minderjarige weg te houden bij de jongens die haar hebben mishandeld en misbruikt. Immers, gedurende de momenten dat de minderjarige bij de moeder verbleef, is haar situatie niet verslechterd. Bovendien, zo is eerder al gebleken, heeft de minderjarige het vermogen om zelf beslissingen te nemen en zich niet te laten beïnvloeden en kan de moeder goed toezicht op haar houden. De moeder en de minderjarige zijn in staat goede afspraken te maken en zij zijn ervan overtuigd dat hetgeen haar is overkomen niet nogmaals zal gebeuren. Daarbij merkt de moeder op dat zij zich niet verzet tegen een ondertoezichtstelling. Gelet op het voorgaande is de moeder van mening dat de thuissituatie inmiddels zodanig verbeterd is dat de verstrekkende maatregel tot uithuisplaatsing van de minderjarige onredelijk, onjuist en niet langer noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige is.
5. Jeugdzorg deelt de zorgen van de moeder omtrent het misbruik van de minderjarige, maar is van mening dat zij alleen met intensieve hulp het verleden kan verwerken en los kan komen van de jongens die haar hebben misbruikt en dat dit niet vanuit de thuissituatie kan gebeuren. Een buitenregionale plaatsing is noodzakelijk om herhaling van het gebeurde te kunnen voorkomen. Daarbij merkt Jeugdzorg op dat de noodzaak om de minderjarige onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen gelegen was in de opvoedingsproblemen en de fysieke mishandeling van de minderjarige door de moeder. De noodzaak om de minderjarige in een buitenregionale instelling te plaatsen komt met name voort uit de problemen in de ontwikkeling van de minderjarige. Juist het feit dat zij er zowel in de thuissituatie als in de reguliere jeugdhulpverlening in slaagt om zich aan het toezicht van volwassenen te onttrekken en zij zich hiermee in gevaarlijke situaties begeeft, maakt intensievere hulpverlening noodzakelijk. Daarbij in aanmerking nemende dat zij zich in [stad X] in de directe omgeving bevond van de jongens die haar misbruikt hebben, maakt dat deze hulpverlening buiten de regio moet plaatsvinden. Jeugdzorg acht het onder de gegeven omstandigheden onverantwoord om de specialistische hulp vanuit de thuissituatie te laten plaatsvinden. Uit de gedragingen van de moeder blijkt dat zij een te grote verantwoordelijkheid bij de minderjarige neerlegt. Jeugdzorg betwist de stelling van de moeder dat de minderjarige het vermogen heeft om zelf beslissingen te nemen, nu zij er juist blijk van heeft gegeven dit niet te kunnen. De minderjarige is, zoals elke veertienjarige, volgens Jeugdzorg niet in staat om weerstand te bieden aan de enorme druk en chantage die op haar uitgeoefend zijn, hetgeen ook niet van haar mag worden verwacht. Met betrekking tot recente ontwikkelingen meldt Jeugdzorg nog het volgende. De minderjarige heeft de afgelopen maanden doordeweeks op de leefgroep en in het weekend bij de moeder verbleven. Er zijn op de groep afspraken met school, de moeder en de politie gemaakt om extra toezicht op de minderjarige te houden. Desalniettemin heeft de minderjarige kans gezien om de groep te verlaten. Hoewel de minderjarige ontkent dat zij contact heeft gehad met jongens, bestaat bij Jeugdzorg en de begeleiders van de leefgroep het vermoeden dat dit wel het geval is en dat zij vaker op deze manier weg is geweest. Daarnaast is de minderjarige de afgelopen tijd steeds vaker depressief geweest op de groep, mogelijk door de opmerkingen van de moeder. In augustus 2010 is zij na vakantieverlof niet meer teruggekeerd naar de groep en is zij uiteindelijk met behulp van de politie teruggeplaatst. Op 2 november 2010 is zij op de Hoenderloo Groep geplaatst. De moeder blijft de minderjarige onder druk zetten om naar huis te komen. De minderjarige heeft zichtbaar moeite met de extra structuur en het toezicht op de groep, maar lijkt haar draai te vinden.
6. Het hof overweegt als volgt. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, nog bestaan. Bij de beoordeling van het verlengingsverzoek zal het hof derhalve moeten onderzoeken of de minderjarige bij het uitblijven van de verzochte verlenging zodanig verder zal opgroeien dat zij ernstig in haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid wordt bedreigd.
7. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken. Op 23 juni 2009 is er een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken over de minderjarige, nadat de moeder haar ernstig had mishandeld toen zij haar ’s nachts uit de auto had zien komen bij een oudere jongen. De minderjarige is kort opgenomen geweest in een ziekenhuis en vervolgens - met instemming van de moeder - overgeplaatst naar een logeerhuis in Zoetermeer. Jeugdzorg heeft de door de moeder omschreven zorgen omtrent het contact van de minderjarige met oudere jongens en mannen serieus genomen. Aangezien er geen nieuwe aanwijzingen waren voor deze zorgen, is er behandeling gestart bij de Waag voor de moeder en de minderjarige en is de minderjarige in september 2009 overgeplaatst naar een logeerhuis in [stad X] om het contact met de moeder te kunnen herstellen. Jeugdzorg heeft het contact tussen de moeder en de minderjarige voor een korte periode stopgezet, omdat de minderjarige door de moeder en haar familie onder druk werd gezet om zo snel mogelijk naar huis te komen. In februari 2010 is het contact weer hervat en zijn de moeder en de minderjarige aan een hulpverleningstraject bij I-Psy de Jutters begonnen om aan de opvoedingsproblemen in de thuissituatie te werken. De moeder werkte goed mee aan de behandeling en de minderjarige ging in de weekenden thuis logeren. In maart 2010 diende Jeugdzorg een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in, zodat de minderjarige en de moeder verder konden werken aan de problemen in de thuissituatie voordat naar een thuisplaatsing wordt toegewerkt. Daarnaast kwam in maart 2010 vanuit de leefgroep een melding dat de minderjarige contact had gehad met oudere jongens en onder druk seksuele handelingen had verricht. Jeugdzorg achtte het van belang de minderjarige buiten de regio te plaatsen, zodat zij hulp kon krijgen voor haar problemen. Nadat plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg niet mogelijk bleek, heeft Jeugdzorg de minderjarige aangemeld voor intensieve begeleiding bij de Hoenderloo Groep. De moeder weigerde echter mee te werken aan een plaatsing buiten de regio. Hoewel de minderjarige aanvankelijk leek te willen meewerken, weigerde zij uiteindelijk ook haar medewerking te verlenen aan een plaatsing buiten de regio. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking van 21 juni 2010 de machtiging aan Bureau jeugdzorg om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd tot 23 juni 2011 zulks ter effectuering van het aangehechte indicatiebesluit en overwogen dat het in het belang van de minderjarige is dat zij buitenregionaal wordt behandeld. Tegen deze beschikking is het hoger beroep van de moeder gericht.
8. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting acht het hof deze gronden ook thans nog aanwezig. Daartoe overweegt het hof als volgt. De ontwikkeling van de minderjarige is ernstig bedreigd door de mishandeling en met name het seksueel misbruik dat zij heeft ondergaan. Door alle betrokkenen wordt erkend dat behandeling noodzakelijk is om hetgeen zij heeft meegemaakt te kunnen verwerken. Deze specialistische behandeling wordt haar geboden in de buitenregionale instelling de Hoenderloo Groep, waar de minderjarige sinds 2 november 2010 verblijft en waar het naar omstandigheden goed met haar gaat. Het hof acht het, evenals de kinderrechter, in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige noodzakelijk om de huidige plaatsing voort te zetten opdat zij de juiste behandeling kan ondergaan. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de veiligheid van de minderjarige binnen de leefgroep in [stad X] onvoldoende kon worden gegarandeerd. Zij wist zich te onttrekken aan het toezicht van de instelling en stelde zich daarmee bloot aan gevaarlijke situaties. In augustus 2010 is zij onder druk van de moeder niet teruggekeerd naar de leefgroep. Gelet op dit gedrag van de minderjarige en de houding van de moeder acht het hof, evenals de kinderrechter, een intensievere behandeling in een instelling buiten de regio noodzakelijk om haar veiligheid te kunnen waarborgen. Zij dient zich in een rustige en veilige omgeving te kunnen richten op haar behandeling. De moeder is van mening dat de behandeling vanuit de thuissituatie of een instelling binnen de regio kan plaatsvinden. Door de minderjarige onder druk te zetten naar huis te komen en te veronderstellen dat de minderjarige zich in de thuissituatie niet laat beïnvloeden door jongens en zich aan de regels houdt, onderschat de moeder de ernst van de problematiek en het feit dat de minderjarige zich in een kwetsbare leeftijd bevindt, waarbij zij de gevolgen van haar handelen onvoldoende kan overzien. De moeder legt hiermee een te grote verantwoordelijkheid bij de minderjarige waardoor zij naar het oordeel van het hof onvoldoende in staat is de veiligheid van de minderjarige vanuit de thuissituatie te waarborgen. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de minderjarige bij het uitblijven van de verzochte verlenging zodanig verder zal opgroeien dat zij ernstig in haar zedelijke of geestelijke belangen wordt bedreigd. De bestreden beschikking zal derhalve worden bekrachtigd.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de minderjarige niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Lückers en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2010.