ECLI:NL:GHSGR:2011:5674

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 februari 2011
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
2200106910
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door echtgenoot met mes

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1956 en thans gedetineerd, was beschuldigd van poging tot moord op zijn echtgenote. De feiten vonden plaats op 14 oktober 2009 in Rotterdam, waar de verdachte zijn echtgenote meerdere keren met een mes in de bovenrug en eenmaal in de hals heeft gestoken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en met voorbedachten rade handelde, en dat er geen sprake was van noodweer of overmacht. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet in staat was om zich te verdedigen tegen de aanvallen van zijn echtgenote, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de impact op het slachtoffer en de kinderen van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de poging tot moord.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001069-10
Parketnummer: 10-631210-09
Datum uitspraak: 4 februari 2011
TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] (Marokko) in het jaar 1956,
thans gedetineerd in PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 28 juli 2010 en 21 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair impliciet primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer](zijnde zijn, verdachtes, echtgenote) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, - meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer]heeft gestoken en/of - éénmaal met dat mes in de hals/nek van die [slachtoffer]heeft gestoken/gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2009 te Rotterdam aan een persoon genaamd [slachtoffer](zijnde zijn, verdachtes, echtgenote), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een ingeklapte long (rechts) met bloeding in de borstholte en/of een gebroken rib (rechts)), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer]opzettelijk meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans het lichaam te steken;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer](zijnde zijn, verdachtes, echtgenote), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam heeft gestoken en/of éénmaal met dat mes in de hals/nek van die [slachtoffer]heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Door de verdediging gevoerde verweren met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie:
Tolk
Namens de verdachte is bepleit – verkort en zakelijk weergegeven- dat de advocaat-generaal
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de rechten van de verdachte zijn geschonden aangezien hij zowel in het vooronderzoek bij de politie als bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken en ter zitting van de rechtbank Rotterdam verklaringen heeft afgelegd terwijl hem toen geen bijstand is verleend door een tolk in de Marokkaans Berberse Taal, de taal die de verdachte spreekt.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Bij alle verhoren van de verdachte in het vooronderzoek is hij bijgestaan door een tolk in de Marokkaanse taal. Bij gelegenheid van het verhoor door de politie van de verdachte op 10 november 2009, om omstreeks 14.00 uur, heeft de verdachte verklaard dat hij de tolk in de Marokkaans-Arabische taal, waarvan hij toen bijstand kreeg, verstond en goed begreep, maar dat hij niet alles verstond wat de tolk zei. Omdat hij voornamelijk Berbers sprak, had hij liever bijstand van een tolk in de Berberse taal.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 16 oktober 2009 bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam –waarbij ook zijn raadsman aanwezig was- geen melding gemaakt van het feit dat hij de tolken die hem bij zijn eerdere verhoren bij de politie en zijn verhoor bij de rechter-commissaris voornoemd hebben bijgestaan, niet voldoende begrepen heeft. Bij de rechter-commissaris voornoemd is hij gehoord met behulp van een tolk in de Marokkaanse taal.
Ter terechtzitting van de rechtbank is de verdachte gehoord met behulp van een tolk in de taal Berbers.
Dat er in dit verband door de politie of door het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte is gehandeld waardoor aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan op grond waarvan het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard zou moeten worden, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Door de verdediging zijn ter onderbouwing daarvan geen feiten en omstandigheden aangevoerd en ook overigens is zulks niet aannemelijk geworden bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting van de zaak van de verdachte in hoger beroep.
Hoewel de raadsman in dit verband heeft betoogd dat het vooronderzoek op basis de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen is voortgezet, is zulks uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Consultatierecht
Namens de verdachte is – verkort en zakelijk weergegeven - onder verwijzing naar de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Salduz vs Turkije van 27 november 2008 primair betoogd dat de advocaat-generaal niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging van de verdachte, nu de verdachte voorafgaand aan het politieverhoor van 14 oktober 2009 geen toegang heeft gehad tot een raadsman en evenmin op zijn recht daarop is gewezen. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de gang van zaken dient te leiden tot enige vorm van strafvermindering.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof leidt uit uitspraken van de Hoge Raad van 30 juni 2009 (LJN: BH3079, LJN: 3084 en LJN: 3081) af dat indien een verdachte voorafgaand aan een politieverhoor niet de mogelijkheid heeft gehad een advocaat te consulteren of niet op het recht daarop is gewezen, bewijsuitsluiting de aangewezen sanctie is.
Het hof heeft de door de verdachte ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs gebezigd en het verweer behoeft daarom geen verder bespreking. Het hof acht geen termen aanwezig om te komen tot enige vorm van strafvermindering, zoals door de raadsman is bepleit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks14 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door hem, verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk, een persoon genaamd[slachtoffer] (zijnde zijn, verdachtes, echtgenote) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
althans met dat opzet,
- meermalen
, althans éénmaalmet een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp,in de rug,
althans het lichaamvan die [slachtoffer] heeft gestoken en
/of
- éénmaal met dat mes in de hals/nek van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman heeft betoogd -verkort en zakelijk weergegeven - dat de verklaringen van aangeefster [naam] en de verklaringen van getuigen [1 en 2] van het bewijs dienen te worden uitgesloten omdat hun verklaringen onbetrouwbaar zijn aangezien die verklaringen feitelijk onjuist zijn, op elkaar afgestemd lijken en tevens onderling tegenstrijdig zijn.
Het hof overweegt ter zake als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken, dat zowel de aangeefster in de beide door haar ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen op respectievelijk 14 oktober 2009 en 26 oktober 2009 als de getuigen [1]en [2] in hun ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen op 14 oktober 2009 hebben verklaard – verkort en zakelijk weergegeven - dat het de verdachte is geweest die een mes heeft getrokken waarmee hij zich vervolgens tegen de aangeefster heeft gekeerd. De aangeefster en [2] hebben in voornoemd verband beiden bovendien verklaard dat de verdachte de aangeefster vervolgens verschillende keren heeft gestoken. De aangeefster heeft voorts verklaard dat zij geprobeerd heeft het mes vast te pakken en dat ze hierbij een hevige pijn in haar linkerhand voelde terwijl [2] heeft verklaard dat zij zag dat haar moeder het mes dat haar vader nog steeds in haar richting vasthield, met haar linkerhand vastpakte bij het snijgedeelte en dat daarbij haar hand werd opengehaald.
De respectieve verklaringen stemmen naar het oordeel van het hof wat betreft het handelen van de verdachte onderling in grote mate overeen en worden bovendien op onderdelen bevestigd door hetgeen de politie in de woning heeft waargenomen en hetgeen overigens uit de gedingstukken blijkt. Zo heeft getuige [1] in voornoemde verklaring verklaard dat ze zag dat haar moeder in de woonkamer de tafel omduwde en heeft de verbalisant [A] in zijn proces-verbaal van bevindingen gedateerd 14 oktober 2009 gerelateerd dat hij in de woonkamer een omgevallen tafel heeft waargenomen. Ook bloedsporen in de woning, die de politie heeft waargenomen en welke waarnemingen zijn gerelateerd in verschillende processen-verbaal van bevindingen die zich in het dossier bevinden, stemmen overeen met de verklaringen van aangeefster en de beide getuigen afgelegd bij gelegenheid van de hiervoor genoemde politieverhoren.
Blijkens de medische verklaring die zich in het dossier bevindt, is bij aangeefster een snijwond geconstateerd in de linker duimmuis en kan dat letsel volgens de forensisch arts passen bij het vastgrijpen van een mes.
Dat de verklaringen van aangeefster en de beide andere getuigen daadwerkelijk op elkaar zijn afgestemd, is naar het oordeel van het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden.
Op grond van hetgeen eerder is overwogen zijn de door de verdediging bestreden verklaringen van de aangeefster en de beide andere getuigen naar het oordeel van het hof betrouwbaar. Die verklaringen kunnen dan ook voor het bewijs van het de verdachte tenlastegelegde worden gebezigd. Dat die verklaringen op sommige – naar het oordeel van het hof ondergeschikte - punten onderling verschillen of tegenstrijdig zijn doet daar niet aan af. Dat aangeefster mogelijk onjuist heeft verklaard over het arbeidsverleden van de verdachte en eerdere aangiftes die zij zou hebben gedaan, maakt dat niet anders.
Bewijsverweer ten aanzien van het opzet en de voorbedachte rade van de verdachte
Namens de verdachte is betoogd dat er bij de verdachte geen sprake is geweest van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, of van het verwonden dan wel doden van het slachtoffer terwijl uit de bewijsmiddelen evenmin kan volgen dat de verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg.
Volgens de raadsman kan uit de bewijsmiddelen hoogstens volgen dat de verdachte handelde in een opwelling.
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het hof verwerpt beide verweren en overweegt ter zake het volgende.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt – verkort en zakelijk weergegeven - en voorzover thans van belang het volgende.
De verdachte heeft de aangeefster enkele dagen voor 14 oktober 2009 vastgepakt en heeft haar toen gezegd, dat hij haar zou vermoorden.
Op 14 oktober 2009 heeft hij haar dat weer gezegd. Hij is achter haar aangerend in de woning met een mes in de hand. De aangeefster is nadat zij de eerste keer door de verdachte met het mes is gestoken de woning uitgegaan, waarna de verdachte haar weer de woning heeft ingetrokken en haar vervolgens opnieuw heeft gestoken.
De aangeefster heeft door de steken potentieel dodelijk letsel opgelopen.
De verdachte heeft daarmee naar het oordeel van het hof met opzet gehandeld, uitgevoerd waartoe hij bereid was en waarop hij zich had voorbereid. Het hof is op grond van deze gang van zaken van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade en na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. Hij heeft de tijd gehad zich te beraden op het genomen besluit zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De raadsman heeft verder – verkort en zakelijk weergegeven – primair betoogd, dat er sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces, nu de verdachte zich heeft verdedigd tegen de aangeefster die hem met een mes heeft aangevallen en, nadat de verdachte het mes van de aangever had afgepakt, hem daarna opnieuw heeft aangevallen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd, dat er sprake is geweest van overmacht.
Het hof overweegt ter zake als volgt.
Zoals eerder is overwogen, is het hof van oordeel dat de verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg de aangeefster met een mes meermalen heeft gestoken waarbij zij potentieel dodelijk letsel heeft bekomen.
De verklaring van de verdachte over de vermeende aanvallen op hem van de aangeefster wordt buiten de eigen verklaring van de verdachte ter zake niet door enig ander zich in het dossier bevindend bewijsmiddel ondersteund. Dat de verdachte zich zelf heeft moeten verdedigen tegen enige wedderrechtelijke aanranding is ook overigens niet aannemelijk geworden. Het hof verwerpt het verweer.
Nu niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie komt de verdachte onder de gegeven omstandigheden geen beroep toe op noodweerexces. Ook te dien aanzien verwerpt het hof het verweer.
Het hof begrijpt het betoog van de raadsman met betrekking tot zijn beroep op overmacht aldus dat er sprake is geweest van overmacht in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht, nu het voor de verdachte niet mogelijk is geweest om zich van het mes te ontdoen omdat de aangeefster hem bleef aanvallen, ook nadat hij het mes van haar had afgepakt.
Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen de gang van zaken zoals door de verdachte is geschetst niet aannemelijk, terwijl ook overigens niet aannemelijk is geworden dat zich omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan de verdachte een geslaagd beroep op overmacht toekomt. Het verweer wordt daarom verworpen.
Evenmin is een andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel de dader uitsluit.
Het bewezenverklaarde feit is strafbaar en ook de verdachte is strafbaar.
Het primair impliciet primair bewezenverklaarde levert op:

Poging tot moord.

Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gepoogd zijn echtgenote om het leven te brengen door meermalen met een mes in haar bovenrug te steken en eenmaal in haar nek/hals te steken/snijden. Het slachtoffer heeft hierdoor potentieel dodelijk letsel bekomen. De verdachte heeft met zijn handelen een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke en fysieke integriteit van het slachtoffer. Die inbreuk is des te ernstiger nu deze plaatsvond in hun eigen woning, een plaats waar men zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen, terwijl bovendien kinderen van verdachte in de woning aanwezig waren. Twee dochters van de verdachte zijn getuige geweest van het feit dat hun moeder verschillende keren door hun vader met een mes is gestoken. Een delict als het onderhavige draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt tevens gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 januari 2011 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Namens de verdachte is – verkort en zakelijk weergegeven - verzocht om de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte, nu het vonnis in eerste aanleg nietig is.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat de verdediging de gestelde nietigheid niet heeft geconcretiseerd en evenmin met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn naar het oordeel van het hof geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan tot de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte moet worden beslist. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair impliciet primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

6 (
zes) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries, mr. G. Knobbout en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. J.J. Prins.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 februari 2011.