GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 januari 2011
Zaaknummer : 200.072.678/01
Rekestnrs. rechtbank : F2 RK 09-3102 en F1 RK 10-194
[de pleegvader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de pleegvader,
advocaat mr. E.M.F. Prickartz te Schiedam,
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Diemen,
optredend namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de WSS,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de minderjarige],
geboren op [geboortedatum in] 1995 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [de minderjarige I],
in rechte vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Nolet, advocaat te ’s-Gravenhage,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
2. [de moeder van de minderjarige I],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
hierna te noemen: de moeder van [de minderjarige I],
3. [de vader van de minderjarige I],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader van [de minderjarige I],
4. [de moeder van de minderjarige II],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder van [de minderjarige II].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De pleegvader is op 20 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 mei 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De WSS heeft op 29 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 16 november 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de pleegvader zijn bij het hof op 16 september 2010 de bijlagen bij het appelschrift en op 6 december 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de WSS zijn bij het hof op 6 december 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De projectgezinouders van de na te noemen minderjarige [de minderjarige II], aangesloten bij [naam instelling], hebben in reactie op de oproepbrief voor [de minderjarige II] van het hof d.d. 10 november 2010 een brief met bijlagen aan het hof doen toekomen, ingekomen op 6 december 2010.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 18 november 2010 een brief d.d. 18 november 2010 ingekomen, waarbij is medegedeeld dat de raad niet ter terechtzitting zal verschijnen.
Op 8 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de pleegvader, bijgestaan door zijn advocaat, namens de WSS: mevrouw D. Welleman en mevrouw W. Formenoij en namens Jeugdzorg: de heer J.C.J. van Gammeren en de heer J.P.M. Hofman. Voorts zijn verschenen: de bijzondere curator en de vader en de moeder van de na te noemen minderjarige [de minderjarige I]. De moeder van [de minderjarige II] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de pleegvader onder meer aan de hand van een bij de stukken gevoegde pleitnotitie. [de minderjarige I] is in raadkamer gehoord. De na te noemen minderjarige [de minderjarige II] heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking zijn de verzoeken van de pleegvader strekkende tot vernietiging van de beslissing van de WSS van 10 december 2009 en de beslissing van Jeugdzorg van 7 januari 2010 om de verblijfplaats van [de minderjarige I], respectievelijk [de minderjarige II], geboren op [geboortedatum in] 1996 te [geboorteplaats] (verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen) te wijzigen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Het hof heeft bij beschikking van 21 oktober 2010 - uitvoerbaar bij voorraad - mr. E.J.P. Nolet, kantoorhoudende aan de Abraham Patrasstraat 5, 2595 RC te ’s-Gravenhage, benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige I].
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen.
2. De pleegvader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door hem in eerste aanleg gedane verzoeken tot terugplaatsing van de minderjarigen in zijn gezin alsnog toe te wijzen.
3. De WSS bestrijdt het beroep.
4. Jeugdzorg bestrijdt het beroep eveneens.
5. De pleegvader voert in zijn grieven allereerst aan dat de rechtbank in haar beoordeling niet, althans onvoldoende betekenis heeft toegekend aan het feit dat de minderjarigen in de zomer van 2009 op lichtzinnige wijze en op onterechte gronden zijn overgeplaatst naar een ander pleeggezin. De wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen is geschied zonder dat er een gedegen onderzoek is verricht en voorts zonder de beweegredenen van die wijziging aan de pleegvader schriftelijk op adequate wijze kenbaar te maken. De later door de WSS en Jeugdzorg aangevoerde redenen voor de wijziging van de verblijfplaats zijn door de pleegvader steeds betwist. Voorts kan het feit dat het arbeidscontract tussen de pleegvader en [naam instelling] op een gegeven moment werd verbroken evenmin grondslag hebben gevormd om tot een doorplaatsing over te gaan. Immers, de pleegvader heeft ook zelfstandig de erkenning als pleegouder. Voorts voert de pleegvader aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een nieuwe wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen, inhoudende een terugplaatsing van de minderjarigen bij hem, niet in het belang is van zowel [de minderjarige I] als [de minderjarige II]. In feite neemt de rechtbank de huidige ontstane situatie aan als een voldongen feit, hetgeen tekort doet aan het uitgangspunt zoals dat vóór de doorplaatsing van de minderjarigen te gelden had, te weten waarborging van de binnen het pleeggezin bestaande gehechte en vertrouwde omgeving. De pleegvader acht een nader onafhankelijk onderzoek naar de wenselijkheid van de genomen beslissingen tot wijziging van de verblijfplaats van de minderjarigen alsmede naar de vraag op welke plaats de minderjarigen thans beter af zijn, geboden. Ter terechtzitting is namens de pleegvader aanvullend verklaard dat hij wenst dat de minderjarigen weer bij hem komen wonen. De pleegvader is van mening dat hij met name [de minderjarige I] betere perspectieven kan bieden dan het huidige projectgezin. Indien wordt besloten dat een terugplaatsing van [de minderjarige I] niet meer aan de orde is, wil de pleegvader graag als weekendpleeggezin fungeren. Thans bestaat er een minimale contactregeling die volgens de pleegvader geen recht doet aan de situatie en de hechte band tussen hem en [de minderjarige I]. Als laatste acht de pleegvader het van groot belang dat ook voor [de minderjarige II] een bijzondere curator wordt benoemd om voor zijn belangen te kunnen opkomen.
6. De WSS stelt zich ten aanzien van [de minderjarige I] op het standpunt dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. Vanaf 2005 tot aan de overplaatsing van de minderjarigen in de zomer van 2009 ervoer de WSS problemen in de begeleiding met de pleegvader, welke voortdurend aan hem kenbaar zijn gemaakt. Daarnaast liet [de minderjarige I] vanaf januari 2008 tot aan de overplaatsing in juni 2009 zorgelijk probleemgedrag zien op school. De overplaatsing van [de minderjarige I] is volgens de WSS in het belang van diens verzorging en opvoeding noodzakelijk geweest. Een onafhankelijk onderzoek zal volgens de WSS niets meer bijdragen. Het is belangrijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige I] dat er rust en duidelijkheid komt ten aanzien van zijn verblijfplaats. Zolang die rust en duidelijkheid er niet zijn, stagneert zijn ontwikkeling. Ter terechtzitting is namens de WSS verklaard dat, in tegenstelling tot het projectgezin waar [de minderjarige I] thans verblijft, de pleegvader niet datgene kan bieden wat [de minderjarige I] nodig heeft. De WSS acht het wel van belang dat het contact tussen de pleegvader en [de minderjarige I] behouden blijft.
7. Jeugdzorg stelt zich ten aanzien van [de minderjarige II] op het standpunt dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. Jeugdzorg is in 2009 overgegaan tot een overplaatsing van [de minderjarige II] naar een ander pleeggezin, aangezien er destijds voldoende gronden waren om aan te nemen dat de ontwikkeling van [de minderjarige II] bedreigd werd. De pleegvader was niet voldoende in staat om een verantwoord pedagogisch opvoedklimaat voor [de minderjarige II] te garanderen. Jeugdzorg staat nog altijd achter de door haar genomen beslissing tot overplaatsing en is van mening dat [de minderjarige II] in zijn huidige projectgezin moet blijven.
Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg benadrukt dat de belangen van de pleegvader ondergeschikt zijn aan die van [de minderjarige II]. Het is van belang dat [de minderjarige II], gelet op zijn hechtingsproblematiek, duidelijkheid krijgt over zijn verblijfplaats.
8. De moeder van [de minderjarige I] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij van mening is dat het thans in het belang van [de minderjarige I] is dat hij in het huidige projectgezin blijft. De vader van [de minderjarige I] heeft te kennen gegeven dat [de minderjarige I] altijd bij hem kan komen wonen indien hij achttien jaar is geworden.
9. De bijzondere curator heeft ter terechtzitting verklaard dat de onduidelijkheid over de woonsituatie van [de minderjarige I] zijn gedragsproblemen in stand houdt en versterkt. Hier dient dan ook een einde aan te komen, aldus de bijzondere curator. Met alle respect jegens de pleegvader, acht de bijzondere curator het in het belang van [de minderjarige I] om de huidige status quo te handhaven.
10. De bij [naam instelling] aangesloten projectgezinouders van [de minderjarige II] hebben schriftelijk te kennen gegeven dat uit recent onderzoek blijkt dat er bij [de minderjarige II] sprake is van forse hechtingsproblematiek, hetgeen hem blokkeert in zijn ontwikkeling en dagelijks functioneren. Hij is een zeer kwetsbare jongen. Momenteel wordt er binnen het gezin gewerkt aan de ontwikkeling en mogelijkheden van [de minderjarige II]. Het zou [de minderjarige II] geen goed doen als dit proces wordt afgebroken. Gelet op de vele wisselingen in het verleden, is het niet goed voor [de minderjarige II] om van woonomgeving te veranderen.
11. Met betrekking tot [de minderjarige I] verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat uit het betoog van de bijzondere curator naar voren komt dat het in het belang van [de minderjarige I] is dat de huidige status quo gehandhaafd wordt. Daarbij is het belangrijk dat de pleegvader aan [de minderjarige I] te kennen geeft achter zijn verblijf in het huidige projectgezin te staan en hem daarin ook steunt. Op die wijze kan [de minderjarige I] in alle rust aan zijn toekomst bouwen en zich verder positief ontwikkelen. Het hof is ter terechtzitting gebleken dat de pleegvader, die de mening van de bijzondere curator als zwaarwegend beschouwt, daartoe bereid lijkt te zijn, indien dit hof tot de conclusie komt dat het voor [de minderjarige I] beter is om nu niet opnieuw te verhuizen. Het is het hof uit het betoog van de bijzondere curator, alsmede uit het op 23 juni 2010 besproken Jaarlijks Evaluatieverslag [naam instelling], gebleken dat [de minderjarige I] gebaat is bij zowel een vader- als moederfiguur in zijn leven. Ook om die reden is het in het belang van [de minderjarige I] dat zijn huidige woonsituatie, waarin hij met beide figuren wordt geconfronteerd, wordt gecontinueerd. Nu de pleegvader altijd een belangrijke, niet te verwaarlozen rol heeft gespeeld in het leven van [de minderjarige I], dienen de contacten tussen de pleegvader en [de minderjarige I] naar het oordeel van het hof te worden voortgezet en op termijn uitgebreid. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
12. Het hof stelt voorop dat niet is gebleken dat er sprake is van een belangenstrijd tussen [de minderjarige II] en Jeugdzorg die de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk maakt. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat [de minderjarige II], evenals in eerste aanleg, ook in hoger beroep te kennen heeft gegeven in het huidige projectgezin te willen blijven. Jeugdzorg is eveneens van mening dat de huidige leefsituatie van [de minderjarige II] gecontinueerd moet worden. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om een bijzondere curator over [de minderjarige II] te benoemen.
13. Met betrekking tot [de minderjarige II] verenigt het hof zich, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat [de minderjarige II] zijn eigen plaats in het projectgezin heeft gekregen en zich daar optimaal wil ontwikkelen. Het hof acht het derhalve, mede gelet op de vele wisselingen van de verblijfplaats van [de minderjarige II] in het verleden en zijn hechtingsproblematiek, in het belang van [de minderjarige II] dat zijn huidige woonsituatie wordt gehandhaafd. Zijn belang neemt het hof tot eerste en voornaamste uitgangspunt. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de verblijfplaats van [de minderjarige II] bekrachtigen.
14. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Engel en Van Leuven, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2011.