ECLI:NL:GHSGR:2011:BP3622

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.072.759.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • M. van Leuven
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van voogdijmaatregel en herstel van ouderlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een moeder om de voogdijmaatregel over haar minderjarige kind op te heffen en haar ouderlijk gezag te herstellen. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam, die haar verzoek om de voogdij te beëindigen had afgewezen. De moeder stelde dat zij in staat was om voor haar kinderen te zorgen, nu haar oudste en jongste kind weer bij haar wonen. Ze betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige was om de voogdij te handhaven, omdat de minderjarige zich aan het pleeggezin aan het hechten was. De moeder vroeg het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoek alsnog toe te wijzen, eventueel met een ondertoezichtstelling.

Jeugdzorg, de instantie die de voogdij uitoefent, verzet zich tegen het verzoek van de moeder en vraagt het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Jeugdzorg benadrukt dat de minderjarige in haar jonge leven al veel wisselingen van opvoeders heeft gekend en dat het belangrijk is dat zij in haar huidige pleeggezin blijft, waar zij een hechtingsrelatie heeft opgebouwd. Jeugdzorg stelt dat het herstel van het ouderlijk gezag van de moeder zou leiden tot onduidelijkheid over het opvoedingsperspectief van de minderjarige en dat dit schadelijk zou zijn voor haar ontwikkeling.

Het hof overweegt dat het verzoek van de moeder ook inhoudt dat zij haar ouderlijk gezag wil herstellen. Het hof moet beoordelen of de minderjarige weer aan haar moeder kan worden toevertrouwd, waarbij de belangen van zowel de moeder als de minderjarige in overweging worden genomen. Het hof concludeert dat de hechtingsrelatie die de minderjarige heeft met haar pleegouders niet op het spel mag worden gezet. De continuïteit van de opvoeding in het pleeggezin, waar de minderjarige zich veilig voelt, prevaleert boven het belang van de moeder om al haar kinderen te verzorgen. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 januari 2011
Zaaknummer : 200.072.759/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 10-678
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als degenen, wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
familie [X],
de pleegouders van de na te noemen minderjarige,
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 30 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 augustus 2010 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 19 november 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 7 oktober 2010 en 29 oktober 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 2 november 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 15 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de moeder en namens Jeugdzorg: de heer J.D. Wildeboer. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
In die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om de voogdij over na te noemen minderjarige op te heffen, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de voogdij over [naam minderjarige], geboren [in 2006] te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige]).
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat haar verzoek met betrekking tot het opheffen van de voogdij over [de minderjarige] alsnog wordt toegewezen en daarbij eventueel een ondertoezichtstelling uit te spreken.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
4. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het in het belang van [de minderjarige] te achten is indien zij niet wederom belast wordt met het gezag over [de minderjarige]. De rechtbank heeft daartoe volgens de moeder ten onrechte overwogen dat [de minderjarige] betrekkelijk kort na haar geboorte uithuis is geplaatst en dat de moeder vanaf augustus 2006 tot juli 2008 niet aanwezig is geweest in haar leven, hetgeen heeft geleid tot een onveilige hechting bij [de minderjarige]. De moeder stelt dat haar oudste kind en haar jongste kind weer volledig bij haar verblijven, waaruit volgens haar de conclusie zou moeten worden getrokken dat zij in staat is al haar kinderen de juiste zorg en opvoeding te bieden. Zij stelt dat de omstandigheid dat [de minderjarige] zich aan het pleeggezin aan het hechten is, niet betekent dat zij tot haar achttiende in het pleeggezin moet blijven met als gevolg dat de moeder haar grondrecht om haar eigen kind op te voeden, verliest. De moeder stelt dat een oplossing zou kunnen zijn dat de voogdij wordt opgeheven, maar dat [de minderjarige] voorlopig onder toezicht wordt gesteld.
5. Jeugdzorg stelt het volgende. [de minderjarige] heeft in haar jonge leven al veel wisselingen van opvoeders gekend hetgeen het voor haar moeilijk maakte om vertrouwen te krijgen in volwassenen. [de minderjarige] heeft nu het vertrouwen in haar pleegouders gevonden waardoor er een hechtingsrelatie tot stand komt. Het is volgens Jeugdzorg van belang dat [de minderjarige] bij haar pleegouders opgroeit en dat de moeder op de achtergrond een rol gaat spelen. Jeugdzorg stelt dat er, indien de moeder het gezag over [de minderjarige] weer zou krijgen, met een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing gewerkt moet gaan worden, waardoor jaarlijks opnieuw moet worden bekeken of [de minderjarige] bij haar moeder mag gaan wonen. Jeugdzorg stelt dat [de minderjarige] op grond van artikel 3 lid 1 en artikel 20 van het Internationaal verdrag voor de rechten van het kind duidelijkheid verdient over haar opvoedingsperspectief en een verder ongestoorde hechting in haar huidige pleeggezin moet kunnen doormaken, zodat ze kan uitgroeien tot een evenwichtige persoonlijkheid.
6. Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt het verzoek van de moeder aldus dat zij met haar verzoek tevens bedoelt het herstel van haar ouderlijk gezag over [de minderjarige]. Op grond van artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een van het gezag ontheven ouder in het gezag herstellen, indien de rechter overtuigd is dat het kind weer aan zijn ontheven ouder mag worden toevertrouwd. Het hof zal derhalve onderzoeken of [de minderjarige] naar zijn oordeel weer aan haar moeder mag worden toevertrouwd en zal daarbij alle belangen van zowel de moeder als [de minderjarige] afwegen.
7. Het hof overweegt daartoe als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [de minderjarige] slechts een korte periode in haar leven bij de moeder heeft verbleven, dat zij op zeer jonge leeftijd een aantal wisselingen van opvoeders heeft gekend en dat zij nu reeds enige jaren - de helft van haar leven - in het huidige pleeggezin verblijft. Voorts is gebleken dat zij thans in dit pleeggezin aan het ingroeien is, hetgeen door de moeder erkend wordt, en dat zij een hechtingsrelatie met, met name, de pleegmoeder ontwikkelt.
8. Het voorgaande in aanmerking nemende, is het hof van oordeel dat de hechtingsrelatie die thans bewerkstelligd wordt vanuit de veilige basis van het voor haar vertrouwde pleeggezin, niet op het spel mag worden gezet. Bij opheffing van de voogdij van Jeugdzorg zal de mogelijkheid dat voormelde hechtingsrelatie wordt afgebroken, groter worden, nu het de wens van de moeder is om [de minderjarige] zelf te verzorgen en op te voeden. Dit is in strijd met het belang van [de minderjarige]. De omstandigheid dat de moeder haar andere kinderen inmiddels wel weer zelf verzorgt en opvoedt, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien [de minderjarige] in bijzondere, alleen voor haar geldende omstandigheden verkeert
9. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van [de minderjarige] van continuïteit van haar opvoeding in het pleeggezin waar zij zich veilig voelt, prevaleert boven het belang van de moeder om al haar kinderen te verzorgen en op te voeden en dat het beëindigen van de voogdijmaatregel derhalve niet in het belang van [de minderjarige] is. Het hof zal de bestreden beschikking - voorzover bestreden - mitsdien bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voorzover bestreden;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Van Leuven en Van Montfoort bijgestaan door mr. Rasmijn als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2011.