ECLI:NL:GHSGR:2011:BP3766

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-003016-09
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met levensgevaar en materiële schade in Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 31 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere gevallen van opzettelijke brandstichting in Rotterdam. De verdachte heeft op verschillende data, waaronder 1 januari 2009 en 23 december 2007, brand gesticht in geparkeerde voertuigen, waaronder een Peugeot en een brommobiel, waarbij gevaar voor andere voertuigen en woningen bestond. De verdachte heeft aanzienlijke materiële schade en gevoelens van angst veroorzaakt, vooral door de brandstichting van een brommobiel die in de nabijheid van een woning stond, wat levensgevaar voor aanwezige personen met zich meebracht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Dit besluit is genomen op basis van de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het advies van deskundigen die de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar hebben beoordeeld. Het hof heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor brandstichting en het risico op recidive. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een gedwongen behandelingskader om herhaling van dergelijke delicten te voorkomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003016-09
Parketnummer: 10-691040-09
Datum uitspraak: 31 januari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 mei 2009 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, De Schie, te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 14 oktober 2009, 1 juli 2010, 22 november 2010 en 17 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek van voorarrest. Aan de verdachte is tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Voorts is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij besloten zoals nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg onder feit 1 gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 01 januari 2009 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een (op of aan de [straat 1] of een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande) auto (Peugeot, kenteken [kenteken 1]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een (binnen(scherm), althans een onderdeel, althans met (een) brandbare stof(fen) in/van die auto, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of die auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer in de directe omgeving geparkeerd staande auto(s) en/of een of meer in de directe omgeving gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 23 december 2007 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht op de [straat 1] of een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval (open) vuur, in aanraking gebracht met een onderdeel (kunststof wielkast) van een brommobiel (kenteken [kenteken 2]), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of voornoemde brommobiel geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer in de directe omgeving gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [persoon 1] en/of andere personen in voornoemde woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
4.
hij in of omstreeks de periode van 16 februari 2008 tot en met 17 februari 2008 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een (op of aan de [straat 1] of aan de [straat 2] of een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande) auto (Renault, kenteken [kenteken 3]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een kunststof wielkast, althans een onderdeel, althans met (een) brandbare stof(fen) aan/van die auto, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of die auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer in de directe omgeving geparkeerd staande auto(s) en/of een of meer in de directe omgeving gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar gevaar voor personen, te weten [persoon 1] en/of andere in die woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was;
5.
hij in of omstreeks de periode van 03 juli 2008 tot en met 04 juli 2008 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een (op of aan de [straat 1] of aan de [straat 2] of een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande)auto (Opel Corsa, kenteken [kenteken 4]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een kunststof spatbord, althans een onderdeel, althans met (een) brandbare stof(fen) aan/van die auto, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of die auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer in de directe omgeving geparkeerd staande auto(s) en/of een of meer in de directe omgeving gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
6.
hij op of omstreeks 08 november 2008 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een (op of aan de [straat 1] of aan de [straat 2] of een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande) auto (Volvo, kenteken [kenteken 5]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een (kunststof) wielkast, althans een onderdeel, althans met (een) brandbare stof(fen) aan/van die auto, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en/of die auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer in de directe omgeving geparkeerd staande auto(s) en/of een of meer in de directe omgeving gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
7.
hij op of omstreeks 18 augustus 2008 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een (op of aan de [straat 1] of aan de [straat 2] of een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande) personenauto (kenteken [kenteken 6]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur, in aanraking te brengen met de bumper, althans een onderdeel, althans met (een) brandbare stof(fen) aan/van die auto.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 01 januari 2009 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een op een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande auto (Peugeot, kenteken [kenteken 1]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in aanraking gebracht met een binnenscherm, althans een onderdeel, van die auto, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een in de directe omgeving geparkeerd staande auto, te duchten was;
3.
hij op 23 december 2007 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht op een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in aanraking gebracht met een onderdeel (kunststof wielkast) van een brommobiel (kenteken [kenteken 2]), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een in de directe omgeving gelegen woning, en levensgevaar voor [persoon 1] en andere personen in voornoemde woning te duchten was;
4.
hij in de periode van 16 februari 2008 tot en met 17 februari 2008 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een op een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande auto (Renault, kenteken [kenteken 3]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in aanraking gebracht met een kunststof wielkast, althans een onderdeel, van die auto, ten gevolge waarvan brand is ontstaan terwijl daarvan gemeen gevaar voor een in de directe omgeving geparkeerd staande auto te duchten was;
5.
hij in de periode van 03 juli 2008 tot en met 04 juli 2008 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een op een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande auto (Opel Corsa, kenteken [kenteken 4]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in aanraking gebracht met een kunststof spatbord, althans een onderdeel, van die auto, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in de directe omgeving geparkeerd staande auto's te duchten was;
6.
hij op 08 november 2008 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een op een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande auto (Volvo, kenteken [kenteken 5]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in aanraking gebracht met een (kunststof) wielkast, althans een onderdeel, van die auto, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer in de directe omgeving geparkeerd staande auto's te duchten was;
7.
hij op 18 augustus 2008 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een op een tussen de [straat 1] en de [straat 2] gelegen parkeerplaats geparkeerd staande personenauto (kenteken [kenteken 6]), toebehorende aan [bedrijf], heeft beschadigd door opzettelijk een brandende aansteker in aanraking te brengen met de bumper, althans een onderdeel van die auto.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting van een auto. Daarbij was telkens gevaar te duchten voor andere in de buurt geparkeerde auto's. Aldus handelend heeft de verdachte aanzienlijke materiële schade, overlast en gevoelens van angst veroorzaakt. Bovendien heeft hij een brommobiel in brand gestoken die in de directe omgeving van een woning geparkeerd stond, waardoor niet alleen gevaar voor die woning maar ook levensgevaar voor ten tijde van de brandstichting in die woning aanwezige personen was te duchten. Een dergelijk feit brengt naast angst ook onrust in de samenleving teweeg. Tenslotte heeft de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk een auto beschadigd en daarmee geen respect voor andermans eigendom getoond.
De rechtbank te Rotterdam heeft de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar geoordeeld en hem onder meer de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd, op basis van de rapportages van 11 maart 2009 van dr. B.A. Blansjaar, psychiater en 16 april 2009 van drs. J.J. van der Weele, psycholoog. De rechtbank heeft daarbij nadrukkelijk de modaliteit van terbeschikkingstelling met voorwaarden onder ogen gezien doch geoordeeld dat deze te weinig handvatten biedt om recidive te voorkomen.
Op verzoek van de verdediging heeft het hof op 14 november 2009 opdracht gegeven tot een onderzoek van de verdachte in het Pieter Baan Centrum in Utrecht, dat op 14 april 2010 rapport heeft uitgebracht.
Psycholoog A.G.M. Weenink en psychiater R.J.P. Rijnders concluderen in laatstgenoemde rapportage dat de verdachte een zeer beperkte, psychisch gehandicapte persoon is die voldoet aan de kenmerken van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO) met bovenal vermijdende en afhankelijke trekken. De verdachte heeft zeer grote moeite met het reguleren van zijn spanning en frustratie. Zijn geringe neurocognitieve vermogens vormen een extra hinderpaal in het vinden van gezonde oplossingen (het hof begrijpt: in geval) van een verander(en)de situatie en de daaraan gekoppelde gevoelens van stress, angst en teleurstelling. Het voornoemde leidt ertoe, aldus de deskundigen, dat de verdachte bij relatieproblemen niet in staat is op gezonde wijze te komen tot oplossing voor zijn stressgevoelens. Dit heeft in belangrijke mate doorgewerkt in de tenlastegelegde feiten. De deskundigen adviseren derhalve de verdachte daarvoor - indien bewezen - verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het hof acht de verdachte - gezien alle voorliggende rapportages van psychiaters en psychologen - verminderd toerekeningsvatbaar voor de thans bewezen verklaarde feiten.
De deskundigen Weenink en Rijnders concluderen in hun rapport voorts dat het risico op herhaling van gelijksoortige delicten als de onderhavige buiten een behandelingssituatie op termijn groot moet worden geacht. Gegeven dit risico op herhaling en het feit dat de verdachte ondanks een eerdere - in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden gevolgde - ambulante therapie recidiveerde, menen zij dat een gedwongen juridisch behandelingskader noodzakelijk is ter voorkoming van recidive. Voorts menen zij dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet in aanmerking komt, nu zij voor de verdachte een langjarige begeleiding noodzakelijk achten. De deskundigen merken daarbij op dat de verdachte ter afwending van recidive niet zozeer een diepgravende, intensieve therapie nodig heeft- waarschijnlijk mist hij daartoe het introspectieve vermogen - maar eerder begeleiding, toetsing en coaching. Zij zijn van oordeel dat een klinisch verblijf in duur zeer beperkt kan zijn, waarna een ambulant begeleidingstraject over een fors aantal jaren mogelijk is.
Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van het begaan van de thans bewezen verklaarde feiten lijdende was aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De feiten zijn - behoudens het feit onder 7 - misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorts vereist naar het oordeel van het hof de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling, mede gelet op de ernst van de feiten - een ervan betrof ook te duchten levensgevaar - en het feit dat de verdachte tweemaal eerder ter zake van brandstichting is veroordeeld.
Het hof heeft bij tussenarrest van 15 juli 2010 het onderzoek heropend om een maatregelenrapport te doen opstellen waarin de mogelijkheden tot het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden zouden worden onderzocht. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een aanvullend maatregelenrapport van 11 november 2010 en een indicatie-advies van NIFP/IFZ van 17 november 2010. De raadsman van de verdachte heeft vervolgens op de terechtzitting van 22 november 2010 gewezen op de mogelijkheid tot opname in Groot Batelaar, aangezien deze kliniek volgens de raadsman geschikt is voor de behandeling van de verdachte. De beide opstellers van het laatstgenoemde advies zijn door de raadsheer-commissaris gehoord.
Mede gelet op het verhandelde ter terechtzitting van 17 januari 2011 is naar het oordeel van het hof thans komen vast te staan dat Groot Batelaar niet de voor de problematiek van de verdachte aangewezen kliniek is, nog daargelaten op basis van welke juridische afdoening hij zou moeten worden opgenomen. Bovendien is gebleken dat de klinische opname van de verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet kan geschieden in de door het PBC geadviseerde Van der Hoevenkliniek, terwijl ook plaatsing op die grondslag in een andere, soortgelijke, kliniek niet mogelijk lijkt.
Naar het oordeel van het hof dient - gelet op al het vooroverwogene - het bevel tot verpleging van overheidswege te worden gegeven. Het hof gaat er, gelet op het hierboven aangehaalde advies van de deskundigen van het PBC, daarbij wel van uit dat de klinische opname in duur zeer beperkt zal kunnen zijn.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat daarnaast een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [persoon 2]
In het onderhavige strafproces heeft [persoon 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van EUR 1.681,41 respectievelijk EUR 3.250,-, in totaal EUR 4.931,41.
In hoger beroep is - gelet op het feit dat feit 1 in hoger beroep niet meer aan de orde is - deze vordering aan de orde tot een bedrag van EUR 3.250,-,
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van EUR 875,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van EUR 225,- materiële schade is geleden. Deze schade bestaat uit het geldbedrag dat nog niet door de verzekering aan de benadeelde partij is uitgekeerd. Voorts is deze schade een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen. Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering. Deze vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [persoon 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
EUR 225,00 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [persoon 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 2] tot een bedrag van
EUR 225,-
(tweehonderdvijfentwintig euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 2] ten dele, tot een bedrag van EUR 3.025,-, niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte ter zake van het onder onder
2 bewezenverklaarde de verplichting op om ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat een bedrag te betalen van
EUR 225,-
(tweehonderdvijfentwintig euro)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 (vier) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M.P. Flint-Van Noort, mr. D. Jalink, mr. S.A.J. van 't Hul, in bijzijn van de griffier mr. R.T. Poort.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 januari 2011.
Mr. C.M.P. Flint-Van Noort is buiten staat dit arrest te ondertekenen.