ECLI:NL:GHSGR:2011:BP3791

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.076.530-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Mos-Verstraten
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen met verschillende omstandigheden

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van vijf minderjarigen, waarbij het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 januari 2011 uitspraak doet. De vader van de kinderen heeft hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de kinderrechter van 27 september 2010, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen werd verlengd. De vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.M. Menheere, verzoekt de ondertoezichtstelling te beëindigen, terwijl de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Bergen van der Grijp en mevrouw J. Ermers, zich verzet tegen dit verzoek. De moeder, die op een geheim adres woont, is ook betrokken in de procedure en wordt vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F.E.J. Menkveld.

Het hof overweegt dat de situatie van de kinderen verschillend is. Voor de oudste minderjarige, geboren in 1994, zijn er nog zorgen over zijn eetgewoonten en de financiële situatie bij de vader. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling voor deze minderjarige noodzakelijk blijft. Voor de jongste vier minderjarigen, geboren tussen 2001 en 2007, is het hof van oordeel dat er geen voldoende gronden zijn voor een ondertoezichtstelling, aangezien zij veilig bij de moeder zijn en geen behandeling nodig hebben. De moeder voelt zich wel onveilig in de nabijheid van de vader, maar dit vormt geen voldoende grond voor een ondertoezichtstelling volgens de wettelijke criteria.

Het hof heft de ondertoezichtstelling van de jongste vier minderjarigen op, maar bekrachtigt de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de oudste minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van de individuele omstandigheden van de kinderen en de noodzaak van een veilige opvoedsituatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 januari 2011
Zaaknummer : 200.076.530/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-2261
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.M. Menheere te ’s-Gravenhage,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
locatie Den Haag Centrum/Scheveningen.
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.E.J. Menkveld te Maarssen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 3 november 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 27 september 2010 van de kinderrechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 6 december 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 7 december 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 10 december 2010 de bijlagen bij het verweerschrift en op 14 december 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 14 december 2010 een brief van haar maatschappelijk werker ingekomen, waarin het standpunt van de moeder staat verwoord en voorts te kennen wordt gegeven dat zij niet op de zitting aanwezig zal zijn.
De raad heeft het hof bij brief van 17 november 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Als bijlage bij die brief heeft de raad het raadsrapport van 25 augustus 2008 aan het hof doen toekomen.
Op 15 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en namens Jeugdzorg: mevrouw D. van Bergen van der Grijp en mevrouw J. Ermers. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De nader te noemen minderjarige [de oudste minderjarige] is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - de ondertoezichtstelling van de nader te noemen minderjarigen verlengd van 30 september 2010 tot 30 september 2011 met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
[naam], geboren op [geboortedatum in] 1994 te [geboorteplaats], verder: [de oudste minderjarige], (hierna ook: de oudste minderjarige],
[naam], geboren op [geboortedatum in] 2001 te [geboorteplaats], verder: [de jongste minderjarige I], en
[naam], geboren op [geboortedatum in] 2005 te [geboorteplaats], verder: [de jongste minderjarige II], en
[naam], geboren op [geboortedatum in] 2006 te [geboorteplaats], verder: [de jongste minderjarige III], en
[naam], geboren op [geboortedatum in] 2007 te [geboorteplaats], verder: [de jongste minderjarige IV],
(hierna ook: de jongste vier minderjarigen).
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarigen. De ouders zijn sinds maart 2010 feitelijk uit elkaar. [de oudste minderjarige] woont samen met de vader in het ouderlijk huis en de moeder verblijft met de jongste vier minderjarigen op een geheim adres.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen wordt beëindigd, althans niet wordt verlengd.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep.
4. De vader stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter had het verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen dan ook niet mogen toewijzen. De vader bestrijdt dat er sprake is van een gebrek aan een stabiele en veilige opvoedingssituatie. Nu de ouders feitelijk uit elkaar zijn en niet langer in één huis wonen, is wel degelijk een veilige situatie gecreëerd waarbinnen de minderjarigen de rust en de mogelijkheid kan worden geboden welke noodzakelijk is hen in staat te stellen op leeftijdsadequate wijze aan de verwerking van de nieuwe situatie te kunnen werken. De vele ruzies en verwijten tussen de ouders behoren tot het verleden. Het is niet duidelijk waarop Jeugdzorg baseert dat de situatie tussen de ouders nog steeds “heftig” is. De ouders hebben met enige regelmaat telefonisch contact waarbij van ‘verwijten naar elkaar maken’ geen sprake is. Het verzoek van Jeugdzorg berust op aannames en beweringen en wordt niet met feiten en onderzoeksresultaten onderbouwd. Voorts erkent de vader dat er een korte periode is geweest waarin het iets minder goed ging met [de oudste minderjarige]. Inmiddels zijn de schoolprestaties van [de oudste minderjarige] verbeterd. De vader is betrokken en heeft regelmatig contact met de leerkrachten om te informeren naar de voortgang van [de oudste minderjarige] en toe te zien op een verbetering van zijn schoolprestaties. Ter terechtzitting is namens de vader aanvullend verklaard dat het goed gaat met de minderjarigen, hetgeen ook uit het verweerschrift van Jeugdzorg naar voren komt. De vier jongste minderjarigen behoeven geen behandeling vanuit de GGZ en er zijn geen verdere zorgen over hun ontwikkeling. Er kan volgens de vader derhalve worden gesproken over een stabiele situatie, zodat de tussenkomst van Jeugdzorg niet langer nodig is.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan en voert daartoe het volgende aan. Hoewel het goed gaat met de vier jongste minderjarigen en de moeder haar best doet om hen de rust en veiligheid te bieden die zij nodig hebben, is er volgens Jeugdzorg nog geen sprake van een voldoende stabiele en veilige opvoedingssituatie vanwege de opstelling van de vader hierin. Zo bedreigt hij de moeder en haar familie in Afghanistan, werkt hij niet mee met de hulpverlening en probeert hij herhaaldelijk achter de verblijfplaats van de moeder en haar jongste vier kinderen te komen. De moeder verblijft nog steeds op een geheime locatie en voelt zich onveilig en angstig. De jongste vier minderjarigen voelen dit en maken zich zorgen over de moeder. Met name [de jongste minderjarige I] heeft veel zorgen over de moeder en haar broertjes en zusjes. Met betrekking tot [de oudste minderjarige] kan Jeugdzorg bevestigen dat het goed gaat op school. Er bestaan echter nog grote zorgen omtrent zijn eetgewoonten en de financiële situatie bij de vader thuis. Ter terechtzitting is namens Jeugdzorg nogmaals bevestigd dat het goed gaat met de vier jongste minderjarigen bij de moeder. Er bestaan echter nog wel zorgen. De moeder is zeer angstig voor de vader en zij maakt zich zorgen over haar familie in Afghanistan die door de vader wordt bedreigd. Vanwege haar gevoel van angst en onveiligheid is de moeder niet meer op de bezoekafspraken met de vader gekomen. Voorts is er geen zicht op de thuissituatie van de vader en dus ook niet op de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de oudste minderjarige].
6. De moeder is het eens met de beslissing van de kinderrechter. Vanwege het slechte contact tussen haar en de vader lijkt het haar wenselijk dat Jeugdzorg betrokken blijft en daarnaast vorm geeft aan een goede en veilige omgangsregeling voor de minderjarigen. De moeder geeft te kennen erg bang te zijn voor de vader, hetgeen geen gezonde situatie is.
7. Het hof overweegt als volgt. Gelet op artikel 1:254 lid 1 BW kan een ondertoezichtstelling slechts worden verlengd indien de wettelijke gronden daarvoor nog steeds aanwezig zijn. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of nog steeds sprake is van de situatie dat de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of, naar is te voorzien, zullen falen.
De oudste minderjarige
8. Met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling van de oudste minderjarige overweegt het hof als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat er inmiddels geen zorgen meer bestaan over de schoolgang van [de oudste minderjarige]. Daarentegen bestaan er vanuit school en Jeugdzorg nog wel zorgen omtrent de eetgewoonten van [de oudste minderjarige] en de financiële situatie bij de vader thuis. Er bestaat nog altijd onduidelijkheid of de vader een permanente verblijfsvergunning (en derhalve financiële bijstand) zal krijgen, hetgeen spanningen met zich meebrengt voor zowel de vader als [de oudste minderjarige]. Voorts is gebleken dat de vader zich wantrouwend opstelt jegens de hulpverlening en geen, althans onvoldoende inzicht geeft in de thuis- en opvoedsituatie. Door deze houding van de vader zijn de zorgen die er bestaan omtrent de ontwikkeling van [de oudste minderjarige] niet weggenomen. In deze omstandigheden is er naar het oordeel van het hof nog steeds sprake van een serieuze bedreiging van de belangen dan wel van de gezondheid van [de oudste minderjarige] en is de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk. Daarbij merkt het hof nog op dat het in het belang van [de oudste minderjarige] is dat hij contact heeft en houdt met de moeder en de vier jongste minderjarigen. Naar het oordeel van het hof is de tussenkomst van Jeugdzorg hierbij onontbeerlijk, mede nu de moeder vanwege haar gevoel van angst en onveiligheid jegens de vader niet meer op de bezoekafspraken is gekomen. Het vorenstaande leidt in zoverre tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking.
De jongste vier minderjarigen
9. Wat betreft de jongste vier minderjarigen acht het hof onvoldoende aannemelijk dat zij worden bedreigd in hun zedelijke of geestelijke belangen dan wel hun gezondheid. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat, hoewel de moeder angstig en gespannen is, het goed gaat met de jongste vier minderjarigen. Zij zijn gewend aan hun nieuwe situatie en zijn veilig bij de moeder. Voorts is gebleken dat zij momenteel geen behandeling nodig hebben vanuit de GGZ-instelling Altrecht. Zij lijken geen last te hebben van psychische klachten naar aanleiding van het vermeende huiselijk geweld. Ook de moeder heeft op dit moment geen behandeling nodig. Vanuit de school bestaan er geen zorgen over de jongste vier minderjarigen. De omstandigheid dat de moeder zich in het bijzijn van de vader onveilig voelt en angst voor hem heeft, vormt naar het oordeel van het hof, gelet op het wettelijk criterium, geen voldoende grond tot een ondertoezichtstelling. Nu overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een aanleiding vormen de ondertoezichtstelling van de jongste vier minderjarigen te bekrachtigen, wordt thans niet meer voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling. Het hof zal derhalve de ondertoezichtstelling van de jongste vier minderjarigen met ingang van de datum van deze beschikking opheffen. De bestreden beschikking zal dan ook in zoverre worden vernietigd.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de duur van de verlenging van de ondertoezichtstelling van:
[naam], geboren op [geboortedatum in] 2001 te [geboorteplaats], en
[naam], geboren op [geboortedatum in] 2005 te [geboorteplaats], en
[naam], geboren op [geboortedatum in] 2006 te [geboorteplaats], en
[naam], geboren op [geboortedatum in] 2007 te [geboorteplaats] betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van bovengenoemde minderjarigen met ingang van de datum van deze beschikking op;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de duur van de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de oudste minderjarige], geboren op [geboortedatum in] 1994 te [geboorteplaats].
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mos-Verstraten en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2011.