Rolnummer: 22-001970-10
Parketnummers: 12-715541-09 en 12-700212-08 (TUL) (alsmede een ad informandum gevoegd feit)
Datum uitspraak: 9 februari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 25 maart 2010 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 26 januari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
In eerste aanleg is tevens de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Middelburg van 23 februari 2009, onder parketnummer 12-700212-08, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 december 2009 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, twee (vuur)wapens van categorie III en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad, te weten:
- een semi-automatisch pistool (merk Bruni BBM, model ME8 Police, kaliber 6.35), en/of
- een semi-automatisch pistool (merk Beretta, model
9000-S, kaliber 9 para (9 x 19)), en/of
- 11 pistool-kogelpatronen (kaliber 9 mm Luger (9 x 19);
2.
hij op of omstreeks 9 december 2009 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 16 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Mededeling ad informadum gevoegde strafbare feiten:
1. 715541-09 9 december 2009, Oost-Souberg,
Gem. Vlissingen, Middelen van lijst II aanwezig hebben (ongeveer 10 gram hennep)
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 december 2009 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, twee vuurwapens van categorie III en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad, te weten:
- een semi-automatisch pistool (merk Bruni BBM, model ME8 Police, kaliber 6.35), en
- een semi-automatisch pistool (merk Beretta, model
9000-S, kaliber 9 para (9 x 19)), en
- 11 pistool-kogelpatronen (kaliber 9 mm Luger (9 x 19);
2.
hij op 9 december 2009 te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat - kort gezegd - de doorzoeking van de woning van de verdachte onrechtmatig is geweest, zodat alle bij die doorzoeking aangetroffen goederen van het bewijs dienen te worden uitgesloten en de verdachte derhalve van het de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken, een en ander overeenkomstig zijn pleitnota.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep worden de volgende feiten en omstandigheden door het hof vastgesteld.
Op 3 december 2009 kwam er bij de politie een zogenoemde MMA-melding binnen, inhoudende de mededeling dat er op de adressen [adres 1] en [adres 2] te Oost-Souburg heroïne, cocaïne, 9mm vuurwapens, handgranaten en illegaal vuurwerk in schuurtjes zou liggen. Deze goederen zouden bestemd zijn voor de verkoop en zouden door [voornaam verdachte] en [voornaam persoon 1] worden verkocht.
Blijkens het aanvullend proces-verbaal van 9 maart 2010 heeft de politie naar aanleiding van bovengenoemde MMA-melding onderzoek gedaan naar de in die melding genoemde personen. Op genoemde adressen bleken {persoon 1] en [verdachte] (verdachte) te wonen. Uit het politieregistratiesysteem bleek voorts dat zowel [persoon 1] als [verdachte] eerder in beeld zijn geweest voor wat betreft de handel in verdovende middelen en dat [verdachte] eerder was veroordeeld voor poging doodslag waarbij een vuurwapen was gebruikt. Hierop is contact opgenomen met de (hulp)officier van justitie die toestemming gaf beide woningen binnen te treden, op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie.
Op woensdag 9 december 2009 omstreeks 09.10 uur werd door de Regionale Ondersteunings Groep binnen getreden in het pand [adres 2] te Oost-Souburg. Tijdens het binnen treden werd gezien dat er aan de achterzijde van de woning vanuit het dakraam een pistool naar buiten werd gegooid. Omstreeks 09.15 uur werd de verdachte [verdachte] op de zolderkamer van genoemd pand aangehouden en werden er in de woning en in de dakgoot meerdere vuurwapens, patroonhouders, patronen, alsmede een hoeveelheid hennep en cocaïne aangetroffen en inbeslaggenomen.
MMA-melding en doorzoeking
Naar het oordeel van het hof vindt eerdergenoemde MMA-melding in voldoende mate steun in het aanvullend strafrechtelijk onderzoek dat door de politie is gedaan, zoals gerelateerd in het aanvullend proces-verbaal van 9 maart 2010. De stelling van de raadsman dat er sprake zou zijn van een betrekkelijk 'vage' melding, wordt door het hof dan ook verworpen, nu niet alleen het soort goederen, maar in de melding ook adressen en namen worden genoemd.
Het verweer van de raadsman dat het in het aanvullend proces-verbaal genoemde onderzoek door de politie eerst na het afgeven van de machtiging tot binnentreden zou zijn verricht, vindt geen steun in de inhoud van genoemd proces-verbaal. Immers uit genoemd proces-verbaal blijkt dat er door de politie onderzoek is verricht en er vervolgens contact is opgenomen met de hulpofficier van justitie voor toestemming om de woning te betreden. Dat de zich in het dossier bevindende ID-Staat, inhoudende de personalia van de verdachte, kennelijk na het binnentreden is uitgedraaid, te weten op 9 december 2009 te 15:40 (het hof begrijpt: 15:40 uur), wil, mede gelet op het voorgaande, niet zeggen dat deze niet op een eerder moment reeds door de politie is geraadpleegd.
Gelet op het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - is het hof van oordeel dat er voorafgaand aan het binnentreden van de woning aan de [adres 2] te Oost-Souburg aan de zijde van de politie sprake was van een redelijk vermoeden dat er op dit adres wapens en/of munitie aanwezig waren. Op grond van het bepaalde in artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie was de politie dan ook gerechtigd om ter inbeslagneming van die goederen bedoelde woning te doorzoeken. Het hof verwerpt het verweer.
Het (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging tot het horen van een tweetal getuigen wijst het hof af, nu het aanvullend proces-verbaal van 9 maart 2010 op generlei wijze wordt ontkracht door het moment van uitdraai van eerdergenoemde ID-Staat en naar 's hofs oordeel derhalve de noodzaak tot het horen van de door de verdediging verzochte getuigen ontbreekt.
'Alles ligt in de schuur'
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat de politie eerst in de schuur van de woning van de verdachte had moeten kijken, omdat de MMA-melding sprak over 'alles ligt in de schuur'.
Het hof is van oordeel dat de doorzoeking van de woning van de verdachte op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Immers, de MMA-melding betrof onder andere het woonadres van de verdachte, zodat door de hulpofficier van justitie een machtiging tot binnentreden op dat adres is afgegeven. Tevens werd er in de MMA-melding over meerdere wapens gesproken. Niet valt in te zien dat die wapens niet ook in de woning zouden kunnen liggen. Daarnaast mocht de politie, juist nu van wapenbezit melding was gemaakt, ter beperking van het veiligheidsrisico het onderzoek ter plaatse in de woning beginnen.
Na de vondst van één wapen is door de politie doorgezocht naar andere wapens. Tussen de eerste vondst van een wapen en het veiligstellen van het wapen in de dakgoot, werd cocaïne en hennep gevonden, hetgeen als zogenaamde 'bijvangst' dient te worden aangemerkt. Nu niet is gebleken dat er gericht gezocht is naar verdovende middelen, was naar het oordeel van het hof een machtiging daartoe niet vereist.
Rechter-commissaris
Het hof is, met de verdediging, van oordeel dat het wellicht wenselijk was geweest, wanneer de doorzoeking van de woning van de verdachte op 9 december 2009, dus zes dagen na de binnenkomst van de MMA-melding, had plaatsgehad met toestemming van een rechter-commissaris. Echter, in het onderhavige geval is het binnentreden en de doorzoeking van de woning van de verdachte door de politie, gelet op de inhoud van het bepaalde in artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie, niet onrechtmatig geweest. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de doorzoeking rechtmatig is geweest en dat de daaruit voortvloeiende bewijsmiddelen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. Het onbevoegd bezit van vuurwapens en munitie is in strijd met de wet en is, gelet op de grote risico's, maatschappelijk onaanvaardbaar. Het hof acht het van groot belang dat er streng opgetreden wordt tegen een dergelijk delict.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van cocaïne. Een dergelijk misdrijf draagt bij aan de handel in en het gebruik van harddrugs, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, wordt bevorderd. Dit veroorzaakt veel schade en onrust en is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 januari 2011 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het (beknopte) Reclasseringsadvies van GGZ Emergis te Middelburg, d.d. 10 december 2009.
Voorts heeft het hof heeft acht geslagen op het door het openbaar ministerie onder parketnummer 715541-09, als ad informandum bij deze strafzaak gevoegde feit, waarbij het hof er van uit is gegaan dat de verdachte ter zake van dat feit niet afzonderlijk zal worden vervolgd.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de meervoudige kamer te Middelburg van 23 februari 2009 onder parketnummer 12-700212-08 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in die zin dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf zal worden omgezet in een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
In plaats daarvan zal het hof evenwel - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, te weten zijn nieuwe baan, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken - een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat een op 2 (twee) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging toe, in die zin dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Middelburg van 23 februari 2009, onder parketnummer 12-700212-08, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, de tenuitvoerlegging wordt gelast van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen voor het geval die werkstraf niet naar behoren wordt verricht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.M. le Clercq-Meijer, mr. A.M.P. Gaakeer en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. M. Wegter.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 februari 2011.