GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 januari 2011
Zaaknummer : 200.077.220/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-1293
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
[geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K. Logtenberg te Rotterdam.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De raad is op 16 november 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 19 augustus 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 10 december 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de raad zijn bij het hof op 9 december 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg is bij het hof op 9 december 2010 een brief ingekomen.
Op 16 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader, en namens de raad: mevrouw A. Timmers. Jeugdzorg is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de hierna te noemen minderjarigen afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen [de minderjarige 1], geboren [in 2005] te [geboorteplaats], en [de minderjarige 2], geboren [in 2007] te [geboorteplaats], hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen. De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2. De raad verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek om de minderjarigen gedurende een jaar onder toezicht te stellen van Jeugdzorg, alsnog toe te wijzen.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het verzoek van de raad af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te houden.
4. De raad stelt dat de kinderrechter ten onrechte heeft overwogen dat vooralsnog geen sprake is van een situatie waarin hulpverlening in het vrijwillig kader heeft gefaald, of naar is te voorzien, zal falen. Volgens de raad heeft de hulpverlening die sinds maart 2008 is ingezet onvoldoende resultaat gehad. De raad betoogt dat, gelet op de problematiek van de moeder, reeds nu gesteld kan worden dat hulpverlening in het vrijwillig kader ook in de toekomst niet het gewenste effect zal hebben. Hoewel de moeder op dit moment de adviezen van de gezinsbegeleider redelijk opvolgt, kost het veel moeite om de moeder te overtuigen van deze adviezen, aldus de raad. Zo is de moeder aangemeld bij PsyQ voor behandeling vanwege haar persoonlijke problematiek. Omdat de moeder tweemaal niet bij PsyQ is verschenen, is nog onduidelijk of de behandeling ook daadwerkelijk van start zal gaan. De raad wijst er voorts op dat het erg lang heeft geduurd voordat de moeder akkoord ging met het advies om de minderjarigen aan te melden voor een weekendpleeggezin. De raad acht hulpverlening in het vrijwillig kader niet langer toereikend. Hulpverlening in het gedwongen kader biedt volgens de raad meer mogelijkheden om de hulp die nodig is voor de minderjarigen daadwerkelijk en met minder vertraging in te zetten.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de hulpverlening in het vrijwillige kader niet heeft gefaald en ook niet dreigt te falen. Zij erkent dat er zorgen zijn. Zo geeft zij te kennen dat zij overbelast is geweest, met name vanwege het feit dat zij is mishandeld door de vader, maar ook omdat haar huidige partner gedetineerd is geraakt. De moeder begrijpt niet waarom de raad van mening is dat hulpverlening in een gedwongen kader meer mogelijkheden biedt. Zij zet zich immers in om de vrijwillige hulpverlening te laten slagen en is altijd open en eerlijk geweest ten opzichte van de hulpverlening.
6. De vader heeft zich niet verzet tegen een ondertoezichtstelling.
7. Het hof overweegt als volgt. Een ondertoezichtstelling kan slechts worden uitgesproken indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, aanwezig zijn. Bij zijn beoordeling dient het hof derhalve te onderzoeken of de minderjarigen zodanig opgroeien, dat hun zedelijke of geestelijke belangen dan wel hun gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
8. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de moeder regelmatig problemen ervaart op verschillende gebieden, onder andere op relationeel en financieel gebied. Zij wordt hier dan zozeer door in beslag genomen dat het voor haar moeilijk is om zich te richten op de opvoeding van de minderjarigen. De moeder is snel uit balans en maakt keuzes die niet in het belang van de minderjarigen zijn. De eigen problematiek van de moeder, haar belaste verleden en de turbulente situaties waarin zij steeds terecht komt, zijn factoren die de hulp aan het gezin bemoeilijken. Sinds juni 2009 krijgt de moeder intensieve gezinsbegeleiding vanuit STEK. Hoewel de moeder zich naar vermogen probeert in te zetten om de hulpverlening te laten slagen, zijn de gestelde doelen nog maar gedeeltelijk behaald. Het duurt lang voordat de moeder daadwerkelijk iets doet met de adviezen van de gezinsbegeleider. Zij is nog niet gestart met een behandeling in verband met haar psychische problematiek. Voorts is er nog geen hulpverlening ingezet voor de oudste minderjarige.
9. Daar de onrust in de thuissituatie en het wisselende functioneren van de moeder als opvoeder direct hun weerslag hebben op het welbevinden van de minderjarigen, is het hof van oordeel dat de minderjarigen ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling. De hulp in het vrijwillig kader is tot op heden niet afdoende gebleken. Gelet op het voorgaande wordt naar het oordeel van het hof voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van één jaar toewijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
stelt de minderjarigen onder toezicht voor de periode van 12 januari 2011 tot 12 januari 2012 en benoemt tot gezinsvoogdij-instelling: de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van Nievelt en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2011.