ECLI:NL:GHSGR:2011:BP4321

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.077.610/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. Mos-Verstraten
  • P. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige in gesloten jeugdzorg; beoordeling van de noodzaak en veiligheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter van 12 november 2010, waarin was besloten tot een gesloten uithuisplaatsing. De minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, heeft aangevoerd dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat een plaatsing in een jeugdinrichting noodzakelijk is. Ze stelde dat ze bereid is om alle aanwijzingen van de gezinsvoogd op te volgen en dat ze zich niet op haar plaats voelde in de huidige instelling. De vader van de minderjarige heeft ook zijn bezorgdheid geuit over de situatie van zijn dochter en pleitte voor haar terugkeer naar huis.

Jeugdzorg heeft echter betoogd dat de minderjarige op dit moment niet in staat is om zich aan de hulpverlening te houden en dat haar veiligheid niet kan worden gewaarborgd in een open setting of thuis bij de vader. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen en vastgesteld dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft, die haar ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren. De rechtbank had eerder al besloten tot een gesloten uithuisplaatsing, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd, omdat het van mening is dat de minderjarige de structuur en ondersteuning nodig heeft die alleen in een gesloten setting kan worden geboden.

Het hof heeft geconcludeerd dat de minderjarige zich aan de zorg zal onttrekken als zij niet in een gesloten instelling verblijft, en dat de vader niet in staat is om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarmee de uithuisplaatsing van de minderjarige in een gesloten jeugdzorginstelling wordt voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 26 januari 2011
Zaaknummer : 200.077.610/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-3149
[verzoekster],
thans verblijvende te [plaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. D.G.M. van den Hoogen te Leiden,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
locatie Den Haag Zuid/Rijswijk,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. de heer [naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. mevrouw [naam],
wonende te [woonplaats], [land],
hierna te noemen: de moeder.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De minderjarige is op 24 november 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 november 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 20 december 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de minderjarige zijn bij het hof op 30 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 1 december 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 5 januari 2011 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat, de vader en namens Jeugdzorg: mevrouw [naam] (teamleider) en de heer [naam] (gezinsvoogd). Ten behoeve van de vader was tevens aanwezig mevrouw [naam], beëdigd tolk. De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Op 6 januari 2011 is volgens afspraak ter zitting van de zijde van Jeugdzorg de tot dan toe in het dossier in hoger beroep ontbrekende ‘instemmingsverklaring gedragswetenschapper bij het verzoek machtiging gesloten jeugdzorg als bedoeld in artikel 29b lid 5 Wet op de Jeugdzorg’, gedateerd 12 november 2010, ingekomen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van 11 november 2010 en de bestreden beschikking.
Bij de beschikking van 11 november 2010 heeft de rechtbank Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige voorlopig gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, zoals bedoeld in artikel 29c, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg, van 11 november tot 13 november 2010 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot 12 november 2010.
Bij de beschikking van 12 november 2010 heeft de rechtbank Jeugdzorg gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de Jeugdzorg, van 13 november 2010 tot 20 augustus 2011, zulks ter effectuering van het indicatiebesluit van 6 oktober 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de uithuisplaatsing van de minderjarige voor de periode van 13 november 2010 tot 20 augustus 2011 in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
2. De minderjarige verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te beslissen het verzoek af te wijzen, dan wel een beslissing op het verzoek te nemen die het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de minderjarige af te wijzen.
4. De minderjarige is van mening dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat plaatsing in een jeugdinrichting voor haar noodzakelijk is. De minderjarige stelt dat zij bereid is alle aanwijzingen van de gezinsvoogd op te volgen. Daarnaast zegt de minderjarige in te zien dat weglopen tot niets leidt. De reden dat zij recentelijk bij Ipse de Bruggen is weggelopen, is omdat zij zich in het circuit van licht verstandelijk gehandicapten (LVG) niet op haar plaats voelt. Begeleiding vanuit een besloten dan wel een open setting heeft de voorkeur van de minderjarige. Ook voelt zij veel voor een kamertrainingsproject. De minderjarige stelt in staat te zijn om bij haar vader te wonen en vanuit de thuissituatie te gaan leren, werken en ontspannen en benadrukt dat als de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, zij op haar achttiende verjaardag onvoorbereid op zelfstandigheid in de maatschappij komt te staan. Ter zitting heeft de minderjarige aangevoerd dat ze is vastgezet en geen behandeling krijgt, hetgeen in strijd is met de rechten van het kind.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de minderjarige op haar plaats is in gesloten jeugdzorg. Hoewel de minderjarige stelt bereid te zijn alle aanwijzingen van de gezinsvoogd op te volgen, blijkt dit in de praktijk niet te gebeuren. Nu de minderjarige op 2 oktober 2010 is weggelopen bij de Lindenhorst en op 3 november 2010 bij Ipse De Bruggen, waar zij niet meer is teruggekeerd, onttrekt zij zich aan de hulpverlening. De vader is niet in staat gebleken de terugkeer van de minderjarige bij Ipse De Bruggen te bewerkstelligen en de zussen van de minderjarige hebben gedreigd met ‘consequenties’ als Jeugdzorg volhoudt aan een plaatsing aldaar. Zelf ziet de minderjarige volgens Jeugdzorg het belang van de behandeling niet in. Zij heeft aangegeven zich niet op haar plaats te voelen bij Ipse De Bruggen, welk gevoel werd versterkt door overvraging van de vader, die moeite heeft haar beperkingen te accepteren. Jeugdzorg benadrukt dat gekozen is voor plaatsing bij Ipse De Bruggen in verband met de forse ontwikkelingsachterstand van de minderjarige, die sterk afhankelijk is van regels en structuur vanuit de omgeving. Sinds 1 december 2010 verblijft de minderjarige opnieuw in de Lindenhorst in [plaats]. Kamertraining, waar de minderjarige veel voor voelt, acht Jeugdzorg op dit moment niet haalbaar. Als de minderjarige over voldoende motivatie en weerbaarheid beschikt, kan de haalbaarheid van beschermd wonen na haar achttiende worden onderzocht. Op dit moment acht Jeugdzorg zowel een plaatsing in een open setting als een thuisplaatsing bij de vader onvoldoende veilig voor de minderjarige. Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg te kennen gegeven dat een indicatie is aangevraagd voor besloten plaatsing van de minderjarige bij Ipse de Bruggen in [plaats], waar zij kan starten met een behandeling die gericht is op het toewerken naar zelfstandigheid en het versterken van haar ego. Hoewel Ipse de Bruggen probeert de minderjarige snel te plaatsen, is niet duidelijk wanneer zij daar voor behandeling terecht kan.
6. De vader heeft ter terechtzitting aangevoerd het begrijpelijk te vinden dat de minderjarige bij herhaling weggelopen is, omdat ze de dingen die ze leuk vindt niet mocht doen. Nu de minderjarige in een vreemd land verblijft, vindt de vader het belangrijk dat zij bij haar familie is. De vader stelt dat de vrijheid van de minderjarige erg gemakkelijk van haar is afgenomen. Een besloten plaatsing zal de problemen van de minderjarige volgens de vader alleen maar verergeren en hij acht het dan ook van belang dat, indien een open plaatsing niet tot de mogelijkheden behoort, de minderjarige weer thuis wordt geplaatst.
7. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b, derde lid van de Wet op de gesloten jeugdzorg kan een machtiging tot opneming van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de minderjarige zowel op sociaal-emotioneel als op cognitief gebied een ontwikkelingsachterstand heeft, waarbij onderliggend sprake is van een hechtings- en persoonlijkheidsproblematiek. In verband hiermee heeft de minderjarige veel structuur en ondersteuning nodig om spanning en overvraging te voorkomen. Jeugdzorg heeft een indicatie aangevraagd voor besloten plaatsing van de minderjarige bij Ipse de Bruggen in [plaats], waar haar behandeling gericht zal zijn op het toewerken naar zelfstandigheid en het versterken van haar ego, zodat zij weerbaarder wordt tegen invloeden van buitenaf. Het hof acht deze behandeling gelet op de beperkingen van de minderjarige noodzakelijk. Dat de beschikbare tijd daarvoor, gelet op de leeftijd van de minderjarige, beperkt is, doet daar niet aan af. Behandeling vanuit een open instelling of vanuit de thuissituatie acht het hof niet opportuun. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de minderjarige zich door weg te lopen meermalen aan de hulpverlening heeft onttrokken en ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dit te zullen blijven doen. Voorts constateert het hof dat de vader niet in staat is de veiligheid van de minderjarige vanuit de thuissituatie te waarborgen, nu hij onvoldoende inzicht heeft in de problematiek van de minderjarige en haar beperkingen niet accepteert, waardoor hij haar overvraagt. Blijkens haar instemmingsverklaring is de gedragswetenschapper van mening dat thuisplaatsing van de minderjarige te veel risico’s met zich meebrengt, gelet op de thuis heersende problematiek, ook bij de zusters van de minderjarige, waardoor de minderjarige niet gestimuleerd zal worden zich verder te ontwikkelen, de naïviteit van de minderjarige en het risico dat zij opnieuw zelfbeschadigend gedrag zal gaan vertonen, welk oordeel het hof deelt. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de minderjarige zodanige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, dat opneming en verblijf in een gesloten instelling noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Mos-Verstraten en Punselie, bijgestaan door mr. Veldmans als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2011.