GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 januari 2011
Zaaknummer : 200.066.109/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-6019
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F. Arslan te ’s-Gravenhage,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweer¬der in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen mr. D. Küçükünal-Abotay te Rotterdam, thans geen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 14 mei 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 februari 2010 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 16 juli 2010 en 20 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming heeft het hof bij brief van 31 mei 2010 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 23 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de vader, voor wie als tolk is opgetreden de heer M. Kirmit. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de verzoeken van de moeder, om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag, en de zorgregeling stop te zetten, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de minderjarige [X], geboren [in] 2006 te [woonplaats] (hierna: de minderjarige) het gezag en de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling).
2. De moeder verzoekt het hof het beroep gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover bij die beschikking de verzoeken van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de zorgregeling stop te zetten zijn afgewezen, en opnieuw beschikkende het verzoek van de moeder tot het toekennen van eenhoofdig ouderlijk gezag toe te wijzen, met handhaving van al het overige. Voorts verzoekt de moeder het hof te bepalen dat de vader de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris procureur van de moeder, alsmede de verschotten, dient te voldoen.
3. De vader heeft ter zitting het beroep van de moeder gemotiveerd bestreden.
4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag heeft afgewezen. Zij stelt, naar het hof begrijpt, dat wel degelijk sprake is van een wijziging van omstandigheden. Deze wijziging van omstandigheden is volgens de moeder gelegen in de omstandigheid dat tussen partijen geen communicatie mogelijk is en in het ontbreken van emotionele draagkracht bij haar.
5. Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, BW, kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in artikel 1:251, tweede lid BW (hof: de wet verwijst abusievelijk naar artikel 251a, eerste lid BW) beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
6. Het criterium om het gezamenlijk gezag te beëindigen is, ingevolge artikel 1:253n, tweede lid, BW, gelijk aan de criteria, opgenomen in artikel 1:251a, eerste lid onder a. en b. BW. De rechter kan op verzoek van de ouders of één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien: a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7. Blijkens artikel 1:253n BW zal allereerst beoordeeld moeten worden of voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Niet elke wijziging van omstandigheden is voldoende voor een gezagswijziging. De moeder zal de wijziging van omstandigheden moeten aanvoeren. Vervolgens dient de beoordeling plaats te vinden aan de hand van de hiervoor onder 6 vermelde criteria.
8. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden in bovenbedoelde zin. De moeder heeft daartoe naar het oordeel van het hof onvoldoende aangevoerd. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De enkele omstandigheid dat geen sprake is van communicatie tussen partijen is op zich onvoldoende om de door de moeder verzochte wijziging in het ouderlijk gezag toe te wijzen. De in rechtsoverweging 6 genoemde criteria doen zich niet voor, nu de vader heeft verklaard dat hij waar nodig zijn medewerking zal verlenen. Bovendien, zo heeft de vader tevens verklaard, heeft zich nog geen situatie voorgedaan waarin de moeder om zijn medewerking heeft verzocht. Dit is door de moeder, ook in hoger beroep, niet weersproken. De enkele niet onderbouwde stelling van de moeder dat zij en de vader niet met elkaar kunnen communiceren over zaken aangaande de minderjarige is naar het oordeel van het hof onvoldoende om tot een gezagswijziging over te gaan.
Indien en voor zover de moeder heeft beoogd te betogen dat de wijziging van omstandigheden ook is gelegen in het stopzetten van de zorgregeling, dan gaat het hof aan dit betoog voorbij, nu het de moeder zelf is geweest die de zorgregeling heeft stopgezet.
Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank terecht het verzoek van de moeder afgewezen. De bestreden beschikking zal derhalve in zoverre worden bekrachtigd.
9. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek, de zorgregeling stop te zetten, heeft afgewezen. De rechtbank heeft daarbij onvoldoende blijk gegeven van begrip en inzet van haar, aldus de moeder. De moeder stelt dat een zorgregeling niet in het belang van de minderjarige is, nu door een zorgregeling wederom spanningen en problemen zullen ontstaan. Bovendien, zo stelt de moeder, heeft de vader ook sinds het stopzetten van de zorgregeling in juni 2009 op geen enkele wijze geprobeerd contact op te nemen met de minderjarige.
10. Bij beschikking van 8 december 2008 heeft de rechtbank bepaald dat de vader omgang zal hebben met de minderjarige gedurende één uur per week op vrijdag van 13.00 uur tot 14.00 uur, welke omgang plaats zal vinden in de bibliotheek aan de [straat] te [woonplaats], onder afgifte van zijn paspoort aan de moeder.
Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat deze zorgregeling niet in het belang van de minderjarige is. De moeder heeft daarvoor onvoldoende aangevoerd. Zo heeft de moeder slechts gesteld dat deze zorgregeling niet goed verliep, maar zij heeft dit standpunt niet onderbouwd. De enkele stelling dat de minderjarige tijdens het uur in de bibliotheek met andere kinderen ging spelen, is daartoe onvoldoende. De ter zitting ingenomen stelling dat de verblijfsvergunning van de vader is ingetrokken dan wel zal worden ingetrokken, zodat het motief voor de vader omgang met de minderjarige te hebben niet is gelegen in het daadwerkelijk hebben van contact met de minderjarige, maar in het verkrijgen van een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zal het hof als onvoldoende onderbouwd passeren. Immers, niet is gebleken dat de verblijfsvergunning daadwerkelijk is ingetrokken, nog daargelaten de vraag of dit zou moeten leiden tot een contactverbod. Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank terecht het verzoek van de moeder afgewezen. De bestreden beschikking zal derhalve in zoverre worden bekrachtigd.
11. Het hof ziet geen reden, zoals door de moeder is verzocht, om de vader te veroordelen in de proceskosten en zal het verzoek derhalve afwijzen.
12. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Dusamos en Mink, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2011.