ECLI:NL:GHSGR:2011:BP5558

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.058.373-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Labohm
  • Zwagemaker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie die de vader aan de moeder moet betalen voor hun minderjarige kind, geboren in 2004. De vader, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, stelt dat hij niet in staat is om de vastgestelde alimentatie te voldoen. De moeder betwist dit en stelt dat de vader een hoger inkomen kan genereren dan hij aangeeft. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader vanaf 1 augustus 2008 een bijdrage van € 147,- per maand moest betalen, maar de vader verzoekt om verlaging van dit bedrag en om de ingangsdatum te verschuiven naar 1 juni 2009, het moment waarop zijn vaderschap officieel werd vastgesteld.

Tijdens de zitting heeft de moeder haar verzoek tot verhoging van de alimentatie ingetrokken, wat het hof ertoe bracht om haar verzoek af te wijzen. Het hof overweegt dat de vader onderhoudsplichtig is en dat de moeder, ondanks haar financiële situatie, niet gehouden is tot terugbetaling van eerder ontvangen alimentatie. Het hof stelt de kinderalimentatie vast op € 128,- per maand met ingang van 1 augustus 2008 en op nihil per 1 januari 2009. De vader heeft zijn financiële situatie uiteengezet, maar het hof oordeelt dat hij in 2008 in staat was om een bijdrage te leveren, terwijl hij in 2009 onvoldoende draagkracht had. De ingangsdatum van de alimentatie blijft zoals door de rechtbank vastgesteld, omdat de vader eerder rekening had kunnen houden met zijn vaderschap.

De beslissing van het hof is dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en dat de moeder niet hoeft terug te betalen wat zij te veel heeft ontvangen. De proceskostenveroordeling van de vader wordt afgewezen, omdat het hof geen aanleiding ziet om hiervan af te wijken. De uitspraak is gedaan door de rechters Husson, Labohm en Zwagemaker, en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 januari 2011
Zaaknummer : 200.058.373/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-6651
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, tevens verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.T.A. Slof te Groesbeek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, tevens verzoekster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. K. van der Bijl te Gouda.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 23 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 december 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De moeder heeft op 14 april 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 21 mei 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 24 maart 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 23 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
Ter terechtzitting hebben partijen zich bereid verklaard om een mediationtraject in te gaan om hun geschil (ten aanzien van de alimentatie voor de minderjarige en het contact tussen de vader en de minderjarige) gezamenlijk op te lossen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Bij faxbericht van 26 november 2010 heeft de advocaat van de vader bericht dat de mediation tussen partijen niet tot een oplossing heeft geleid. De advocaat van de vader heeft het hof verzocht om een beslissing in de zaak te geven.
Bij brief van 6 december 2010 heeft mevrouw mr. I.H. van Hall, een kantoorgenoot van de advocaat van de moeder, het bericht van de advocaat van de vader bevestigd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad – de door de vader met ingang van 1 augustus 2008 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarige bepaald op € 147,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) van de minderjarige
[kind X], geboren op [geboortedatum] 2004 te Gouda, hierna verder: de minderjarige. De minderjarige is geboren uit de moeder. Bij beschikking van 14 september 2009 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het vaderschap van de vader over de minderjarige vastgesteld. De minderjarige verblijft bij de moeder.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader om verlaging c.q. nihilstelling van de bijdrage toe te wijzen. Indien het hof echter van oordeel is dat de vader in staat is om een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van de minderjarige te kunnen voldoen, verzoekt de vader om de ingangsdatum te bepalen per 1 juni 2009, dan wel zodanig te bepalen zoals het hof vermeent te behoren.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in appel, althans deze verzoeken af te wijzen en deswege de bestreden beschikking voor wat betreft de ingangsdatum van de kinderalimentatie te bekrachtigen. Daarnaast verzoekt de moeder het hof in incidenteel appel voor wat betreft de hoogte van de kinderalimentatie de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, eveneens uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat: te bepalen dat de vader aan de moeder een kinderalimentatie dient te voldoen van € 500,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
4. De vader verzet zich daartegen en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel appel, althans de door haar aangevoerde grieven af te wijzen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding.
Kinderalimentatie
5. De vader stelt zich op het standpunt dat hij geen draagkracht heeft om de vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De vader voert daartoe aan dat hij een onderneming drijft, maar dat deze niet rendabel is: hij verdient net genoeg om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Voorts stelt de vader dat bij het bepalen van zijn draagkracht de door hem opgevoerde woonlasten niet slechts voor de helft, maar volledig, in aanmerking dienen te worden genomen, omdat zijn partner vanwege haar medische situatie niet in staat is om eigen inkomen te verwerven, zodat zij niet kan bijdragen in de woonlasten.
6. De moeder stelt zich op het standpunt dat de vader in staat is om de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. De moeder voert daartoe aan dat de vader, gelet op al zijn bezigheden, een hoger inkomen heeft dan hij stelt, dan wel dat van hem gevergd kan worden dat hij een hoger inkomen verwerft. De moeder betwist bij gebrek aan bewijs dat de partner van de vader arbeidsongeschikt is en/of niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Ter terechtzitting heeft de moeder haar incidenteel appel, te bepalen dat de vader aan de moeder een kinderalimentatie dient te voldoen van € 500,-- per maand, ingetrokken.
7. Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat naast de moeder de vader evenzeer ouderlijke verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van de minderjarige en op grond van de wet onderhoudsplichtig is ten opzichte van de minderjarige. Nu de moeder haar incidenteel appel ten aanzien van de hoogte van de kinderalimentatie ter terechtzitting heeft ingetrokken, zal het hof haar verzoek afwijzen.
De behoefte (kosten) van de minderjarige van € 500,-- per maand staat als onbestreden gebleven vast.
Wat betreft de draagkracht van de vader overweegt het hof het volgende. Waar voor het bepalen van de behoefte aanleiding kan zijn om een gemiddeld inkomen over de afgelopen jaren te berekenen, geldt dit niet voor het bepalen van de draagkracht. In dat geval dient naar het oordeel van het hof gekeken te worden naar datgene dat de onderhoudsplichtige feitelijk aan inkomen heeft verworven of kan verwerven.. Dit brengt mee dat het hof voor het jaar 2008 zal uitgaan van een bedrijfsresultaat van € 16.442,-- en voor het jaar 2009 van een bedrijfsresultaat van € 6.164,--.
Wat betreft de lasten overweegt het hof dat sinds de wetswijziging van 1 maart 2009 als uitgangspunt geldt dat kinderalimentatie voorrang heeft boven alle andere verplichtingen van de alimentatieplichtige, zodat de partner van de vader (waarvoor hij overigens niet wettelijk onderhoudsplichtig is) buiten beschouwing dient te worden gelaten, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De vader heeft in dit kader gesteld dat zijn partner als gevolg van haar medische situatie niet kan werken. Weliswaar heeft hij daaromtrent een medische verklaring overgelegd, daaruit volgt niet dat de partner van de vader niet kan werken. Evenmin is gebleken dat zij niet in aanmerking zou komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering of anderszins. Het hof acht het derhalve redelijk en billijk in het onderhavige geval uit te gaan van de alleenstaande norm en dat de huidige partner van de man de helft aan de woonkosten kan bijdragen.
Rekeninghoudend met de overige financiële omstandigheden van de vader zoals door de rechtbank vastgesteld en waartegen geen van partijen (steekhoudend) bezwaar heeft gemaakt, constateert het hof dat de draagkracht van de vader in 2008 een kinderalimentatie toeliet van € 128,-- per maand en dat de vader in 2009 onvoldoende draagkracht had om een bijdrage te kunnen voldoen. Voor het jaar 2010 gaat het hof uit van de financiële gegevens met betrekking tot het jaar 2009 nu geen recentere gegevens beschikbaar zijn.
Ingangsdatum
8. De vader stelt zich op het standpunt dat een latere ingangsdatum dient te worden gehanteerd dan de rechtbank heeft gedaan, 1 augustus 2008, aangezien eerst per 1 juni 2009 het gerechtelijk vaderschap van hem is vastgesteld.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Het hof is van oordeel dat hoewel vóór 1 juni 2009 het vaderschap van de vader niet officieel vaststond, de vader daar wel degelijk eerder rekening mee had kunnen houden. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om van een andere ingangsdatum uit te gaan dan de rechtbank.
Terugbetaling
9. Uit het voorgaande volgt dat een lager bedrag aan kinderalimentatie dient te worden vastgesteld, hetgeen in beginsel leidt tot een terugbetalingsverplichting van de moeder.
Het hof is echter van oordeel dat, nu de moeder ter terechtzitting heeft verklaard dat zij deze gelden volledig ten behoeve van de minderjarige heeft besteed en haar financiële situatie geen terugbetaling mogelijk maakt, de moeder niet gehouden is tot terugbetaling van de inmiddels door de vader aan haar betaalde kinderalimentatie.
Proceskostenveroordeling
10. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals de vader heeft verzocht, af te wijken van hetgeen gebruikelijk is in zaken van familierechtelijke aard en zal dan ook het verzoek van de vader om de moeder in de kosten van het geding te veroordelen, afwijzen.
Conclusie
11. Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking wat betreft de hoogte van de kinderalimentatie zal worden vernietigd.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
- met ingang van 1 augustus 2008 op € 128,-- per maand;
- met ingang van 1 januari 2009 op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de moeder hetgeen zij eventueel teveel heeft ontvangen niet behoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Zwagemaker, bijgestaan door mr. Wijkstra als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2011.