ECLI:NL:GHSGR:2011:BP5819

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/00075
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in belastingzaak niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft verzoeker, namens de erven [Y], hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 januari 2010, betreffende een beschikking en aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2008. Op 5 februari 2011 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter en leden van de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof 's-Gravenhage. Het verzoek is gedaan naar aanleiding van feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan tijdens de zitting op 7 januari 2011. De voorzitter en leden hebben aangegeven niet in de wraking te berusten, met uitzondering van mr. W.M.G. Visser, die wel van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om te worden gehoord.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 15 februari 2011 behandeld. De beoordeling van het wrakingsverzoek is gebaseerd op artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en andere relevante wetgeving. Het Hof heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend, aangezien de feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gegrond, op 7 januari 2011 bekend waren bij verzoeker. Het indienen van het verzoek op 5 februari 2011, negenentwintig dagen na de mondelinge behandeling, voldoet niet aan de vereisten van de Awb.

Gelet op deze overwegingen heeft het Hof besloten verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wraking. De beslissing is op 18 februari 2011 in het openbaar uitgesproken en een afschrift van de beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, de Inspecteur en de betrokken raadsheren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
nummer :AWB 11/00075
nummer hoofdzaak :BK-10/00114
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 18 februari 2011
op het schriftelijke verzoek van [X], wonende te [Z], hierna: verzoeker, strekkende tot wraking van mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, voorzitter en leden van de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof in na te melden door verzoeker namens de erven [Y] ingestelde hoger beroep.
De procedure
1.1. Verzoeker heeft namens de erven [Y] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 januari 2010, nr. AWB 08/5143, betreffende een hen voor het jaar 2008 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 22 Wet waardering onroerende zaken alsmede de daarbij opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelasting.
1.2. Bij faxbericht van 5 februari 2011 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter en leden gedaan.
1.3. De voorzitter en de leden hebben te kennen gegeven niet in de wraking te berusten. Zij hebben daarbij afgezien van de gelegenheid te worden gehoord, behoudens mr. W.M.G. Visser die wel van die gelegenheid gebruik wenst te maken.
1.4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 15 februari 2011 ter openbare zitting behandeld, alwaar verzoeker en mr. W.M.G. Visser zijn gehoord. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Beoordeling van het wrakingsverzoek
2.1. Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang met artikel 27j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 231 van de Gemeentewet en artikel 30 Wet waardering onroerende zaken kan elk van de raadsheren die het in 1.1 genoemde hoger beroep behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2.2. Het verzoek tot wraking moet volgens het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, Awb worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Uit het verzoekschrift en de ter zitting gegeven toelichting daarop blijkt dat de feiten en omstandigheden waarop verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft gegrond, zich uitsluitend hebben voorgedaan ter zitting op 7 januari 2011. De conclusie moet derhalve zijn dat die feiten en omstandigheden hem op dat moment bekend zijn geworden. Door het wrakingsverzoek pas op 5 februari 2011 te doen, dat wil zeggen negenentwintig dagen na de mondelinge behandeling op 7 januari 2011, heeft hij niet voldaan aan het vereiste dat het verzoek tijdig moet worden gedaan. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat verzoeker niet wist dat de mogelijkheid bestaat tot wraking van raadsheren, en dat hij van die mogelijkheid eerst na de zitting door een derde op de hoogte is gesteld.
2.3. Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek om wraking.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, de Inspecteur en de genoemde voorzitter en leden van de tweede meervoudige belastingkamer.
De beslissing is gegeven door mrs. Stille, Van Walderveen en Engel, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 18 februari 2011 in het openbaar uitgesproken.