ECLI:NL:GHSGR:2011:BP5931

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.078.549-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van Leuven
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een uithuisplaatsing van een minderjarige na hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een uithuisplaatsing van een minderjarige, die door de ouders in hoger beroep is aangevochten. De ouders, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. E.G.S.N. Asselbergs, zijn van mening dat de rechtbank ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd. Zij betogen dat de gronden voor de uithuisplaatsing, zoals genoemd in artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek, niet meer aanwezig zijn. De ouders stellen dat zij in staat zijn om voor hun kind te zorgen en dat de hulpverlening recentelijk verbeterd is. Ze zijn bereid om gespecialiseerde gezinshulp te accepteren en wijzen op de positieve ontwikkelingen in hun gezinssituatie.

Jeugdzorg, vertegenwoordigd door mevrouw C.L.F. Pronk en de heer J. Jaspers, betwist de stellingen van de ouders en stelt dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Ze wijzen op de zorgen over de pedagogische vaardigheden van de ouders en de onveilige thuissituatie. Jeugdzorg stelt dat de ouders niet in staat zijn om in de basisbehoeften van de minderjarige te voorzien en dat er geen constructieve samenwerking met hulpverleners is.

Het hof heeft de zaak op 2 februari 2011 behandeld en is van oordeel dat Jeugdzorg onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uithuisplaatsing nog noodzakelijk is. Het hof overweegt dat er geen specifieke zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige en dat de ouders zich openstellen voor hulpverlening. Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing en bepaalt dat deze eindigt op 4 februari 2011. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 februari 2011, geminuteerd op 9 februari 2011
Zaaknummer : 200.078.549/01
Rekestnr. rechtbank : JE RK 10-2539
1. [verzoekster],
hierna te noemen: de moeder,
2. [verzoeker],
hierna te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat mr. E.G.S.N. Asselbergs te ’s-Gravenhage,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
locatie Den Haag Zuid/Rijswijk,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord,
locatie ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De ouders zijn op 10 december 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 september 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 26 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 2 februari 2011 mondeling behandeld, tezamen met de zaak met rekestnummer 200.080.754/01, betreffende de uithuisplaatsing van de broer van na te noemen minderjarige.
Ter zitting zijn verschenen:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
- namens Jeugdzorg: mevrouw C.L.F. Pronk en de heer J. Jaspers.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is de zaak voor uitspraak uitgeroepen en heeft het hof op 2 februari 2011 uitspraak gedaan.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van na te noemen minderjarige verlengd van 6 november 2010 tot 25 september 2011, met behoud van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg. Voorts heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen verlengd van 6 november 2010 tot 25 september 2011, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling, zulks ter effectuering van het aan de beschikking gehechte indicatiebesluit d.d. 18 augustus 2010.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de aan Jeugdzorg verleende machtiging de minderjarige [naam], geboren [in 2003] te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige) gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen tot 25 september 2011.
2. De ouders verzoeken het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de machtiging uithuisplaatsing betreft en opnieuw beschikkende te bepalen dat het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige wordt afgewezen danwel de machtiging te verlengen voor een kortere periode.
3. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4. De ouders stellen zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige heeft verlengd. De ouders betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in artikel 1:261 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gronden voor de uithuisplaatsing aanwezig zijn, terwijl niet is gemotiveerd waarom dat het geval is. Een onderzoek naar de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige is niet nodig en voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige is evenmin een uithuisplaatsing noodzakelijk, nu de ouders zelf goed voor haar kunnen zorgen. De ouders betwisten dat zij over onvoldoende pedagogische vaardigheden beschikken en stellen dat zij door gebruik van medicatie hun depressieve klachten onder controle hebben. Verder stellen de ouders betrokken te zijn op de minderjarige. De hulpverlening verloopt sinds kort beter, nu er een nieuwe gezinsvoogd is aangesteld, en de ouders zijn bereid om voor zover nodig gespecialiseerde gezinshulp te accepteren, mede gelet op het feit dat de oudste zoon van de moeder weer thuis woont na een gesloten uithuisplaatsing. De ouders zijn van mening dat de minderjarige gelet op het voorgaande per direct thuis moet komen. In elk geval dient de duur van de uithuisplaatsing te worden verkort om tussentijds te kunnen evalueren.
Ter terechtzitting hebben de ouders benadrukt dat zij het niet eens zijn met de plaatsing van de minderjarige in een volgens hen streng gereformeerd pleeggezin. Verder hebben de ouders betwist dat zij niet in de basisbehoeften van de minderjarige kunnen voorzien.
5. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat er geen reden is om aan te nemen dat de gronden die aanleiding waren voor het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn. In de afgelopen jaren is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om over langere periode de opvoeding en verzorging van de minderjarige op een juiste wijze vorm te geven. Jeugdzorg stelt dat de ouders onvoldoende pedagogische vaardigheden hebben, nu meermalen is gebleken dat zij niet in de basisbehoeften van de minderjarige - een hygiënisch huis, goede verzorging en fysieke veiligheid - kunnen voorzien. Het te verrichten persoonlijkheidsonderzoek, waarvoor de ouders pas in oktober 2010 toestemming hebben verleend, moet duidelijkheid verschaffen over de leerbaarheid van de ouders en hun pedagogische vaardigheden ten aanzien van het sturen, steunen en stimuleren van de minderjarige. Jeugdzorg betoogt verder dat de ouders de problemen niet erkennen, geen verantwoordelijkheid nemen voor de ontstane gezinssituatie en afspraken met hulpverleners en (medische) specialisten niet nakomen. De vader toont zich naar de betrokken hulpverleners agressief en diskwalificeert hen in aanwezigheid van de minderjarige. Ambulante hulpverlening vanuit Vliet & Burgh is hierdoor mislukt. Daarnaast maakt Jeugdzorg zich zorgen over de depressieve klachten van de ouders. Nu de halfbroer en de halfzus van de minderjarige weer bij de ouders wonen, vormt dit volgens Jeugdzorg een extra belasting voor de ouders. De minderjarige en haar broertje [naam] zijn in een perspectiefbiedend pleeggezin geplaatst, waar de minderjarige agressief gedrag vertoont.
Ter terechtzitting heeft Jeugdzorg benadrukt dat de ouders de hulpverlening niet lijken te accepteren, wat een constructieve samenwerking bemoeilijkt.
6. Het hof stelt voorop dat een machtiging tot uithuisplaatsing slechts mag worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, nog altijd bestaan. Het hof zal derhalve dienen te onderzoeken of de machtiging tot uithuisplaatsing nog altijd noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
7. Het hof overweegt als volgt. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat Jeugdzorg onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uithuisplaatsing van de minderjarige nog langer noodzakelijk is in verband met haar opvoeding en verzorging of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat uit het eindadvies van Jeugdhuis Vliet & Burgh de dato 12 februari 2010 naar voren komt dat er geen specifieke zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige. Hoewel de minderjarige soms boze buien had, was zij bij Vliet & Burgh doorgaans lief en meegaand op de groep en deed ze goed mee in de dagstructuur. Thans is de minderjarige met haar broertje [naam] geplaatst in een pleeggezin. Het hof is van oordeel dat de noodzaak om de minderjarige nog langer in dit pleeggezin te laten verblijven ontbreekt, daargelaten de vraag of dit gezin gelet op de gereformeerde achtergrond het meest aangewezen pleeggezin is voor de minderjarige. De thuissituatie van de ouders geeft onvoldoende aanleiding om te constateren dat de minderjarige niet thuisgeplaatst kan worden. Hoewel wellicht niet alle zorgen van Jeugdzorg zijn weggenomen, is niet vast komen te staan dat de ouders niet in staat zijn om in de basisbehoeften van de minderjarige te voorzien, nu zij dit ter terechtzitting gemotiveerd hebben betwist en een recent objectief onderzoek waaruit dit blijkt ontbreekt. Het feit dat de halfbroer van de minderjarige op 18 december 2010 na een gesloten plaatsing weer bij de ouders is geplaatst vormt bovendien een indicatie dat de ouders in staat kunnen worden geacht om in de basisbehoeften van een minderjarige te voorzien. Verder neemt het hof in aanmerking dat de ouders betrokken zijn op de minderjarige en dat Jeugdzorg desgevraagd heeft bevestigd dat de contactmomenten goed verlopen.
8. Medebepalend voor dit oordeel is dat het hof ter terechtzitting is gebleken dat de ouders zich openstellen voor hulpverlening in de thuissituatie en dat er thans een ondertoezichtstelling voor de minderjarige geldt, zodat Jeugdzorg kan interveniëren in het gezin. Het door Jeugdzorg aangevraagde persoonlijkheidsonderzoek, waarmee Jeugdzorg inzicht wil krijgen in de pedagogische vaardigheden van de ouders, kan naar het oordeel van het hof evenzeer vanuit de thuissituatie bij de ouders worden verricht.
9. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing vernietigen. Nu Jeugdzorg desgevraagd ter terechtzitting heeft verklaard dat de terugplaatsing van de minderjarige op 4 februari 2011 kan plaatsvinden, zal het hof de machtiging per die datum beëindigen.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin vastgestelde termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam], geboren [in 2003], eindigt op 4 februari 2011;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Veldmans als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2011 en geminuteerd op 9 februari 2011.