Rolnummer: 22-004280-10
Parketnummer: 11-860238-10
Datum uitspraak: 28 februari 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 3 augustus 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 februari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarde als nader in het vonnis omschreven. Voorts is aan de verdachte opgelegd een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd dat zijn rijbewijs ingehouden is geweest.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De officier van justitie heeft het hoger beroep later ingetrokken.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2010 te Gorinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangeefster] (verkeersassistent Politie Zuid-Holland-Zuid) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (terwijl hij, verdachte, onder de invloed van alcohol verkeerde) met een door hem bestuurde auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid op die [aangeefster] is ingereden/afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 30 april 2010 te Gorinchem [aangeefster] (verkeersassistent Politie Zuid-Holland-Zuid) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend met een door hem bestuurde auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid op die [aangeefster] ingereden/afgereden, althans in de richting van die [aangeefster] gereden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte van al het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu op grond van de verklaring van de verdachte en van de [getuige 1] aannemelijk is geworden dat de verdachte (met verminderde snelheid) over de linkerkant van de weg langs [aangeefster] is gereden, terwijl deze aan de rechterkant van de weg stond. Aldus is geenszins komen vast te staan dat de verdachte met opzet op [aangeefster] is afgereden met het (voorwaardelijk) opzet haar te doden dan wel haar te bedreigen, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt voorop dat het geen aanleiding heeft om vraagtekens te zetten bij de betrouwbaarheid van het relaas van de opsporingsambtenaren [aangeefster] en [getuige 2]. Het betreft hier ambtsedig gerelateerde bevindingen die in het verhoor van de opsporingsambtenaren bij de rechter-commissaris op essentiële punten zijn bevestigd. Anders dan ten aanzien van de verdachte en de [getuige 1] (die als werknemer in dienst is bij de verdachte) bestaan er met betrekking tot de opsporingsambtenaren voor het hof geen aanknopingspunten voor het vermoeden dat zij met hun verklaringen de waarheid hebben willen bemantelen.
Op grond van de bevindingen van de genoemde opsporingsambtenaren gaat het hof van het volgende uit. Gezien vanuit de rijrichting van de verdachte heeft mevrouw [aangeefster], die midden op de rijstrook stond waarover verdachte kwam aanrijden, de verdachte met haar oranje licht uitstralende maglite een stopteken gegeven ten behoeve van een alcoholcontrole. Omdat de verdachte met zijn bedrijfsbus geen snelheid minderde, is zij vervolgens met het oog op haar veiligheid even voorbij het midden van de weg op de rijstrook bestemd voor het verkeer uit tegenovergestelde richting gaan staan, waarbij zij volhardde in haar stopteken aan verdachte. Terwijl zij daar stond of ging staan, heeft de verdachte zijn bus naar links gestuurd, waardoor hij op haar weghelft terecht kwam. Omdat de bus daardoor op haar af bleef rijden, was mevrouw [aangeefster] genoodzaakt links in de berm te stappen teneinde te voorkomen dat zij zou worden overreden. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur reed toen hij mevrouw [aangeefster] passeerde en dat hij zodanig onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank dat sprake was van een ademalcoholgehalte van 860 µg/l. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bovendien erkend dat hij - uit angst zijn rijbewijs te verliezen - aan de controle die hij al op enige afstand had waargenomen, wilde ontkomen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, die zwaar onder invloed van alcohol verkeerde en naar de algemene ervaring leert, sterk verminderd in staat was om adequaat te reageren, door met zijn bedrijfsbus met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur op mevrouw [aangeefster] af te rijden, daarbij haar stopteken negerend, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij haar zou doodrijden. Dat deze kans zich niet heeft gerealiseerd, is uitsluitend te danken aan het adequate handelen van mevrouw [aangeefster]. Dit betekent dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op mevrouw [aangeefster]. Hetgeen de raadsvrouw verder nog heeft aangevoerd kan niet tot een andere conclusie leiden. Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 april 2010 te Gorinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangeefster] (verkeersassistent Politie Zuid-holland-Zuid) van het leven te beroven met dat opzet terwijl hij, verdachte, onder de invloed van alcohol verkeerde met een door hem bestuurde auto met aanzienlijke snelheid op die [aangeefster] is afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact ook als dit inhoudt deelname aan een Training alcoholdelinquentie. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd dat zijn rijbewijs ingehouden is geweest.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft, terwijl hij zwaar onder invloed van alcohol verkeerde, zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een opsporingsambtenaar gedurende de uitoefening van haar taak zoals bewezenverklaard. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij, terwijl hij onder invloed van alcohol zijn bestelbus bestuurde - uit vrees voor eventuele gevolgen voor zijn rijbewijs en daarmee voor zijn bedrijf - heeft getracht om koste wat het kost aan een alcoholcontrole te ontkomen.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2011 is de verdachte in 1997 en in 2000 onherroepelijk veroordeeld wegens rijden onder invloed van alcohol. Deze eerdere waarschuwingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is alles overwegende van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Daarnaast is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van aanzienlijke duur een geboden reactie vormt. De omstandigheid dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft in zijn functie van leidinggevende in zijn eigen bedrijf, maakt dat, gelet op de ernst van het feit, niet anders. Wel ziet het hof aanleiding om, gelet op het gegeven dat de verdachte diep doordrongen lijkt van de ernst van het gebeurde en van de onverenigbaarheid van alcohol en snelverkeer, een gedeelte van de duur van de bijkomende straf voorwaardelijk op te leggen. Alles overziende worden de hierna te noemen straffen passend en geboden geacht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) dagen.
Bepaalt, dat een op 185 (honderdvijfentachtig) dagen bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 120 (honderdtwintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid voor de tijd van 18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dat inhoudt deelname aan een Training alcoholdelinquentie.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van deze bijkomende straf wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler,
mr. R.M. Bouritius en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 februari 2011.