ECLI:NL:GHSGR:2011:BP6072

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.045.920-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Breederveld
  • J. Roelvink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en ontvankelijkheid in hoger beroep na verkeerde indiening

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de vrouw en de man na hun scheiding. De vrouw is op 6 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, die op 6 juli 2009 was gegeven. De man heeft op 4 december 2009 een verweerschrift ingediend, waarin hij tevens incidenteel appel heeft ingesteld. De zaak is op 17 december 2010 mondeling behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De rechtbank had in eerste aanleg het verzoek van de vrouw om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap afgewimpeld. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen, voor zover daar in hoger beroep geen grieven tegen zijn ingediend. De vrouw verzoekt het hof de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de huwelijksgoederengemeenschap alsnog te verdelen. De man verzet zich hiertegen en vraagt om afwijzing van het beroep van de vrouw, met veroordeling in de proceskosten.

Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw ontvankelijk is in haar beroep, ondanks dat het beroepschrift aanvankelijk bij het verkeerde hof was ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de huwelijksgoederengemeenschap bestaat uit diverse activa en passiva, waaronder de echtelijke woning, inboedelgoederen, levensverzekeringen en schulden. Het hof heeft de verdeling van de gemeenschap vastgesteld en bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van € 18.715,- moet betalen ter zake van overbedeling. De beslissing is gegeven op 9 februari 2011 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 februari 2011
Zaaknummer : 200.045.920/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 08-479 en F2 RK 08-2363
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.dl.C.C.C. van Rooij te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.D. van Velthoven te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 6 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 6 juli 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 4 december 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 3 februari 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 15 februari 2010 een brief d.d. 15 februari 2010 met bijlagen;
- op 16 december 2010 een faxbericht met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 7 december 2010 een brief d.d. 7 december 2010 met bijlagen;
- op 8 december 2010 een brief d.d. 3 december 2010 met bijlagen;
- op 15 december 2010 een e-mail met bijlagen;
Op 17 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek om vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende met inachtneming van de grieven van de vrouw de bestaande huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen alsnog te doen verdelen.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het beroep van de vrouw af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure. In incidenteel appel verzoekt de man het hof de bestreden beschikking te vernietigen in die zin dat op basis van de door de vrouw onder nummer 31 van het verweerschrift over te leggen stukken – te weten alle krachtens artikel 1:98 BW noodzakelijke inlichtingen over de stand van de goederen, de administratie van partijen over 2005, 2006, 2007 en 2008 (gestaafd met alle op volgorde genummerde bankafschriften) en de in haar bezit zijnde jaarstukken, balans en een aangifte IB over de jaren 2006, 2007 en 2008 - alsnog de verdeling wordt vastgesteld, dan wel subsidiair de verdeling wordt vastgesteld overeenkomstig het voorstel van de man in zijn brief aan de rechtbank van 23 april 2009, althans een zodanige verdeling vast te stellen als het hof in goede justitie meent te moeten vaststellen.
4. De vrouw verzoekt het hof het incidenteel appel van de man af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
ONTVANKELIJKHEID
5. Het beroepschrift van de vrouw is ingediend ter griffie van het gerechtshof Amsterdam. Door het hof Amsterdam is het beroepschrift van de vrouw op 8 oktober 2009 doorgestuurd aan het hof Den Haag. Door de man is gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar beroep, nu zij haar beroep niet bij de juiste instantie heeft ingesteld en het beroepschrift niet tijdig ter griffie van het hof Den Haag is ingediend. Het hof overweegt als volgt. Door hof Amsterdam is - zij het zeer summierlijk - beslist dat niet hof Amsterdam, maar hof Den Haag bevoegd is en is derhalve de zaak doorverwezen op grond van artikel 270 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de stand waarin zich deze toen bevond. Dit brengt mee dat het verzuim is hersteld en het beroepschrift tijdig is ingediend, waardoor de vrouw ontvankelijk is in haar beroep.
ALGEMEEN
6. Aan de orde is de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw expliciet verklaard dat haar petitum in die zin gelezen dient te worden dat het hof conform artikel 3:185 BW de wijze van verdeling dient vast te stellen.
PEILDATUM
7. Partijen zijn overeengekomen dat voor de bepaling van de omvang en de waardering als uitgangspunt wordt genomen 31 december 2008.
8. Ter zitting heeft het hof uitvoerig met partijen gesproken over alle bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap en de waardering daarvan. Het door de advocaat van de man overgelegde overzicht van activa en passiva heeft hierbij als leidraad gediend. Door partijen is verklaard dat voornoemd overzicht - behoudens een enkele aanvulling - volledig is. In aanvulling op voornoemd overzicht heeft de advocaat van de vrouw gesteld dat de huwelijksgoederengemeenschap voorts omvat een schuld aan de heer [naam] alsmede de activa en passiva met betrekking tot de eenmanszaak van de vrouw. Aan de hand van het verhandelde ter zitting en de door partijen overgelegde stukken stelt het hof vast dat tussen partijen vaststaat dat de voormalige huwelijksgoederengemeenschap de navolgende activa en passiva omvat en dat deze als volgt kunnen worden gewaardeerd.
Activa
9. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren de navolgende activa:
a. Echtelijke woning aan de [adres] ter waarde van € 205.000,-;
b. Inboedelgoederen;
c. Levensverzekering Interpolis leven met polisnummer [nummer]: € 17.490,87;
d. Activa van de eenmanszaak [naam] van de vrouw:
i. Inventaris: € 7.677,-;
ii. Kantoor apparatuur: € 743,-;
iii. Verbouwing: € 7.097,-. Door partijen als actief aangemerkt;
iv. Kassaldo: € 1.279,-;
v. Voorraad :€ 18.204,-;
vi. Vooruitbetaalde bedragen huur januari: € 1.098,-. Door partijen als actief aangemerkt;
vii. Vooruitbetaalde bedragen NPB: € 1.332,-. Door partijen als actief aangemerkt;
e. Auto van het merk Hyundai, type Coupe, bouwjaar 1997;
f. Auto van het merk Suzuki, type Alto, bouwjaar 2002.
Passiva
10. Op de huwelijksgoederengemeenschap zijn de navolgende schulden verhaalbaar:
a. Een tweetal hypothecaire geldleningen bij de Rabobank met een totale waarde van € 154.285,-:
1. leningnummer: [nummer]: € 77.142,-;
- achterstand maandelijkse rentelast: € 1.362,84;
2. leningnummer: [nummer]: € 77.143,-;
- achterstand maandelijkse rentelast : € 1.594,28;
b. Krediet bij de Rabobank met leningnummer [nummer]: € 33.600,-;
c. Rekeningcourantrekening bij de Rabobank met rekeningnummer [nummer]: -/- € 19.072,58
d. Rabobankrekening met rekeningnummer [nummer]: -/- € 21.500,-;
e. Aanslag WOZ-belasting Gemeente [woonplaats]: € 631,05;
f. Waterschapslasten Hoogheemraadschap [woonplaats]: € 180,33;
g. Terugvordering Belastingdienst teveel betaalde kindertoeslag: € 212,-;
h. Terugvordering Belastingdienst teveel betaalde kinderopvangtoeslag: € 3.323,-.
11. De door partijen opgevoerde overlijdensrisicoverzekering met polisnummer [nummer] betreft een verzekeringsovereenkomst die geen waarde vertegenwoordigt en niet aan een der partijen kan worden toebedeeld.
Geschilpunten m.b.t. de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap
Woning Nigeria
12. De man stelt dat partijen tijdens het huwelijk ten behoeve van de familie van de vrouw een woning in Nigeria hebben gekocht voor een bedrag van € 14.520,97. De man stelt dat hij geen stukken heeft die de eigendom van de woning aantonen. De betaling van de woning is destijds verricht door middel van een transactie door tussenkomst van Western Union. De man beschikt echter niet langer over de verificatoire bescheiden om deze transactie aan te tonen. De vrouw betwist het bestaan van een woning in Nigeria.
13. Het hof overweegt als volgt. Nu door de man op geen enkele wijze wordt aangetoond dat sprake is van een woning in Nigeria, kan het hof niet vaststellen of tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen een woning in Nigeria toebehoort en zal deze derhalve buiten beschouwing laten.
Schuld aan de heer [naam]
14. De vrouw stelt dat zij ten behoeve van de eenmanszaak een bedrijfsmatige schuld is aangegaan bij de heer [naam]. Deze schuld bedraagt € 30.000,-. De man betwist deze schuld en stelt dat voornoemde schuld slechts op de balans is opgenomen om tot een negatief resultaat van de onderneming te komen. De vrouw heeft bovendien voornoemde schuld niet onderbouwd, aldus de man.
15. Het hof overweegt als volgt. Door de vrouw is ter onderbouwing van voornoemde schuld een schuldbekentenis overgelegd. Naar het oordeel van het hof is deze schuldbekentenis onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een schuld van € 30.000,-. Immers nergens blijkt uit dat de op de schuldbekentenis genoemde bedragen daadwerkelijk door de vrouw zijn ontvangen. Uit het door de vrouw overgelegde rekeningafschrift blijkt slechts dat een bedrag van € 30.000,- is afgeschreven van rekeningnummer [nummer]. Uit dit afschrift blijkt niet van wie dit rekeningnummer is en aan welke rekening dit bedrag is overgeboekt. Ook uit het door de vrouw overgelegde rekeningafschrift met rekeningnummer [nummer] blijkt niet dat een bedrag van € 30.000,- is gestort. Nu het hof bij gebrek aan verificatoire bescheiden voornoemde schuld niet kan vaststellen, zal het hof deze schuld buiten beschouwing laten.
VERDELING
16. Het hof stelt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast als volgt.
Activa
17. Het hof stelt vast dat bij helfte tussen partijen wordt verdeeld:
a. De opbrengst van de echtelijke woning: De echtelijke woning zal worden verkocht en de verkoopopbrengst van de woning zal - na aflossing van de op de woning rustende hypothecaire geldleningen - bij helfte tussen partijen worden verdeeld;
b. De rechten voortvloeiend uit de levensverzekeringpolis Interpolis leven met polisnummer [nummer].
18. Aan de man wordt toebedeeld:
a. De goederen, zoals vermeld op door de man opgestelde inboedellijst zonder verdere verrekening met de vrouw;
b. De auto van het merk Hyundai, type Coupe, bouwjaar 1997 zonder verdere verrekening met de vrouw.
19. Aan de vrouw wordt toebedeeld:
a. De zeemeerminnentafel, de persoonlijke bezittingen van de vrouw, de wasmachine en de slaapkamerinrichting van de dochter van de vrouw zonder verdere verrekening met de man;
b. De activa met betrekking tot de eenmanszaak onder gehoudenheid om de helft van de in rechtsoverweging 8 vastgestelde waarde van € 37.430,- aan de man uit te keren;
c. De auto van het merk Suzuki, type Alto, bouwjaar 2002 zonder verdere verrekening met de man.
Passiva
20. Het hof stelt vast dat partijen in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zodat op grond van artikel 94, tweede lid, boek 1 van het Burgerlijk Wetboek de schulden van partijen in de gemeenschap vallen. Partijen zijn ieder voor een gelijk deel draagplichtig voor onderstaande gemeenschapsschulden, die ten tijde van het huwelijk zijn ontstaan. Het hof bepaalt derhalve dat partijen gehouden zijn de helft van de hierna te noemen schulden te voldoen.
a. Hypothecaire geldlening bij de Rabobank met nummer [nummer] en de nog openstaande reeds vervallen termijnen;
b. Hypothecaire geldlening bij de Rabobank met nummer [nummer] en de nog openstaande reeds vervallen termijnen;
c. Krediet bij de Rabobank met leningnummer [nummer];
d. Aanslag WOZ-belasting Gemeente [woonplaats];
e. Waterschapslasten [woonplaats];
f. Terugvordering Belastingdienst teveel betaalde kindertoeslag;
g. Terugvordering Belastingdienst teveel betaalde kinderopvangtoeslag.
Zakelijke rekeningen van de vrouw
21. De man stelt dat de schulden voortvloeiend uit de debetstand van de Rabobank rekening met rekeningnummer [nummer] en de rekeningcourant rekening met rekeningnummer [nummer] zonder verrekening aan de vrouw dienen te worden toebedeeld, nu dit bedrijfsmatige schulden zijn en de man niet betrokken was bij de bedrijfsvoering van de eenmanszaak. Voornoemde schulden zijn bovendien zonder noodzaak aangegaan, aldus de man. De vrouw stelt dat voornoemde schulden niet alleen zakelijke schulden betreffen, maar tevens zijn veroorzaakt doordat bedragen zijn opgenomen ten behoeve van de kosten van de huishouding.
22. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt vast dat een eenmanszaak geen afgescheiden vermogen heeft en partijen derhalve met betrekking tot de schulden van de “onderneming” in beginsel ieder voor de helft draagplichtig zijn. Het hof ziet geen aanleiding een andere draagplicht vast te stellen, nu door de man geen feiten en omstandigheden zijn gesteld die leiden tot een uitzonderingsgeval om op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van een draagplicht bij helfte. Beide partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de hier genoemde schulden op de peildatum.
23. In het kader van de verdeling van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap zoals overwogen in rechtsoverweging 17 tot en met 19 wijst het hof partijen er op dat de leveringshandeling voor bepaalde vermogensbestanddelen nog dient plaats te vinden conform de bepalingen uit boek 3 BW.
Overbedelingsvordering
24. Conform hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, dient de vrouw aan de man terzake overbedeling te voldoen de som van € 18.715,-.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de verdeling vast zoals is overwogen in de rechtsoverwegingen 17 tot en met 19;
veroordeelt de vrouw om aan de man ter zake van overbedeling te betalen een bedrag van € 18.715,-;
bepaalt dat partijen voor een gelijk deel draagplichtig zijn voor de in rechtsoverweging 10 en 20 tot en met 22 genoemde gemeenschapsschulden en derhalve gehouden zijn de helft van de schulden te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Breederveld en Roelvink, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2011.