ECLI:NL:GHSGR:2011:BP6501

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.066.728-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van de Poll
  • J. Zander
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang met minderjarigen in het kader van gezag en opvoeding na scheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 februari 2011, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De vader, die op een geheim adres verblijft, verzoekt het hof om het gezamenlijk gezag over zijn minderjarige kinderen te herstellen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, die al zeven jaar alleen voor de kinderen zorgt, verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de vader zijn verantwoordelijkheden niet neemt en het gezin in financiële problemen heeft achtergelaten. De raad voor de kinderbescherming heeft ook een negatieve beoordeling gegeven over de omgang tussen de vader en de kinderen, gezien de omstandigheden waaronder de vader leeft en zijn gedrag in het verleden.

Het hof overweegt dat de vader geen enkele verantwoordelijkheid voor de minderjarigen wenst te nemen en dat de moeder de schuld krijgt van het gebrek aan communicatie. De vader heeft zijn adres niet bekendgemaakt, waardoor overleg over de kinderen onmogelijk is. Het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is dat het gezag aan de moeder toekomt en dat de omgang met de vader ontzegd moet worden. De beslissing van de rechtbank wordt in stand gehouden, met uitzondering van de zorg- en opvoedingstaken, waar het hof een nieuwe beslissing op neemt.

De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de vader het recht op omgang met de minderjarigen wordt ontzegd, en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd voor het overige. Deze uitspraak is gedaan door de rechters A. van de Poll, J. Zander en H. Hulsebosch, en is openbaar uitgesproken op 16 februari 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 februari 2011
Zaaknummer : 200.066.728/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-2053
[appellant],
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Verschoor te Rotterdam-Hoogvliet,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.T. Tilburg te Spijkenisse.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 25 mei 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 februari 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 16 juni 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 2 augustus 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 6 januari 2011 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. P. Vermeulen, kantoorgenoot van mr. M. Verschoor, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens de raad mevrouw A. Timmers. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat het gezag over na te noemen minderjarigen voortaan aan de moeder toekomt. Het verzoek van de vader ten aanzien van de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn het gezag over en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [naam minderjarige], geboren op [1999 en -plaats], en [naam minderjarige], geboren op [2002 en -plaats] (hierna gezamenlijk: de minderjarigen).
2. De vader verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder af te wijzen, het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand te laten en een omgangsregeling vast te stellen, waarbij als basis dient te gelden een regeling waarbij geleidelijk wordt gewerkt aan een traject waarbij de minderjarigen eenmaal per 14 dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven, alsmede gedurende de helft van de vakantieperiodes en feestdagen, waaronder de verjaardag van de vader en Vaderdag, zulks terwijl de minderjarigen op Moederdag bij de moeder verblijven.
3. De moeder bestrijdt het beroep.
4. De vader stelt dat er een juridische grondslag ontbreekt aan de beslissing van de rechtbank. De uitspraak lijkt ingegeven door een persoonlijke antipathie van de rechter voor de vader.
Er is geen sprake van een strijd tussen de ouders en de vader wil graag invulling geven aan het gezag. Uit geen van de overwegingen van de rechtbank blijkt dat het belang van de minderjarigen een rol heeft gespeeld bij de beslissing.
5. De moeder stelt er al zeven jaar alleen voor te staan in de zorg voor de minderjarigen.
De vader is ondergedoken en heeft het gezin al die tijd achtergelaten met de schulden uit de huwelijkse periode, waardoor de moeder met de minderjarigen onder het bestaansminimum leeft. Ook nu nog laat de vader nieuwe rekeningen van door hem gemaakte kosten naar het adres van de moeder versturen. Thans dient de juridische situatie met betrekking tot de minderjarigen in overeenstemming met de feitelijke te worden gebracht.
6. Namens de raad is ter zitting verklaard dat de situatie waarbij de vader op een geheim adres verblijft in verband met zijn schuldeisers in de weg staat aan het delen van gezag over minderjarigen. Evenmin is contact tussen de vader en de minderjarigen wenselijk zolang de ouders hier niet goed mee omgaan. De begeleide omgang in 2005 is na twee keer beëindigd in verband met het gedrag van de vader en zijn negatieve uitlatingen over de moeder jegens de minderjarigen.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader geen enkele verantwoordelijkheid voor de minderjarigen wenst te nemen, de moeder de schuld geeft van het ontbreken van communicatie tussen partijen en het gebrek aan contact met de minderjarigen en ieder inzicht in zijn eigen aandeel in de ontstane situatie ontbeert. De vader is nog steeds ondergedoken en heeft de minderjarigen sedert het tweetal begeleide contacten in 2005 niet meer gezien. Hij heeft zijn adresgegevens nog steeds niet aan de moeder bekend gemaakt, waardoor het voor haar onmogelijk is met de vader overleg te plegen over de minderjarigen. Voorts heeft de vader ter zitting verklaard weinig te hebben gedaan om invulling te geven aan het gezag. Onder die omstandigheden is het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat het eenhoofdig gezag aan de moeder toekomt. De bestreden beschikking zal ten aanzien van de beslissing omtrent het gezag daarom worden bekrachtigd.
8. Nu de vader geen gezag heeft over de minderjarigen vindt de beslissing omtrent omgang met de minderjarigen haar grondslag in artikel 1:377a BW. Het hof acht onder de hiervoor onder 7 vermelde omstandigheden omgang van de minderjarigen met de vader, nog daargelaten de aanwijzingen die daarin kunnen worden gevonden voor de kennelijke ongeschiktheid van de vader tot omgang, in elk geval in strijd met hun zwaarwegende belangen. Hieruit volgt dat de vader het recht op omgang wordt ontzegd.
9. Gelet op het vorenstaande beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over de zorg- en opvoedingstaken en, opnieuw beschikkende:
ontzegt de vader het recht op omgang met de minderjarigen;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van de Poll, Zander en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2011.