ECLI:NL:GHSGR:2011:BP7089

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.075.861/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Dusamos
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarverklaring van partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 12 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van de uitvoerbaarverklaring van een beschikking van de rechtbank. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de tenuitvoerlegging van de partneralimentatie van € 12.000,- per maand, die door de rechtbank was vastgesteld. Hij stelt dat de uitvoering van deze beschikking misbruik van executiebevoegdheid oplevert, omdat de vrouw haar behoefte aan alimentatie niet voldoende heeft onderbouwd en de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht een te hoog inkomen heeft meegenomen. De man heeft zijn arbeidsovereenkomst beëindigd en ontvangt momenteel geen vast inkomen, wat hem in een noodtoestand zou brengen indien de alimentatie wordt geëxecuteerd.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwist de stellingen van de man en stelt dat hij nooit vrijwillig alimentatie heeft betaald en een grote betalingsachterstand heeft. Zij voert aan dat de man zich verschuilt in het buitenland en geen informatie verstrekt over zijn financiële situatie. De vrouw heeft eigen inkomsten en een vermogen waaruit zij kan putten, en zij stelt dat de man misbruik maakt van de omstandigheden.

Het hof heeft geoordeeld dat de man zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring niet heeft onderbouwd met financiële stukken, waardoor zijn situatie niet inzichtelijk is. Het hof concludeert dat er geen sprake is van misbruik van executiebevoegdheid en dat de belangen van de vrouw zwaarder wegen dan die van de man. Het verzoek van de man wordt afgewezen, en de beschikking van de rechtbank blijft in stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 12 januari 2011
Zaaknummer : 200.075.861/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-1581
[De man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.W. Morot te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K.E.H. Rueb-Braakman te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 25 juni 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 maart 2010 (hierna: de bestreden beschikking) van de rechtbank ’s-Gravenhage, welk beroep bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.069.274/01, hierna te noemen: de hoofdprocedure.
De man heeft op 22 oktober 2010 een verzoekschrift tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking bij het hof ingediend.
De vrouw heeft op 9 november 2010 een verweerschrift op het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend.
Op 3 december 2010 is het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarbijvoorraadverklaring van de bestreden beschikking mondeling behandeld. Verschenen zijn: namens de man zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in de onderhavige procedure van belang en uitvoerbaar bij voorraad, de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bepaald op € 12.000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE UITVOERBAAR BIJ VOORRAADVERKLARING VAN DE BESTREDEN BESCHIKKING
1. In geschil is de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 26 maart 2010, waarbij de hiervoor genoemde partneralimentatie is vastgesteld.
2. De man verzoekt de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen.
3. De vrouw verzoekt de man in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen (het hof leest: te bekrachtigen voor zover deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard). Voorts verzoekt de vrouw de rechtbank (het hof leest: het hof) de man te veroordelen in de kosten van dit geding.
4. De man stelt dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking misbruik van executiebevoegdheid oplevert omdat die beschikking zowel op een juridische of feitelijke misslag berust en er daarnaast een noodtoestand zal ontstaan. Hiertoe voert de man – kort weergegeven – het volgende aan. De vrouw heeft haar behoefte aan partneralimentatie niet onderbouwd en slechts volstaan met verwijzing naar 60%-regel en haar behoefte met gebruikmaking van die regel berekend.
Bovendien heeft de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man een te hoog inkomen (het inkomen in 2009) in aanmerking genomen. De arbeidsovereenkomst van de man is per 31 december 2009 beëindigd en de ontbindingsvergoeding die de man heeft ontvangen is aanzienlijk minder dan een jaarsalaris. De berekening van de rechtbank staat, gelet op het vorenstaande, in volledige wanverhouding tot het huidige inkomensniveau van de man.
Voorts voert de man aan dat hij in een noodtoestand terecht komt indien de bestreden beschikking zonder meer wordt geëxecuteerd. De vrouw heeft in juni 2009 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de werkgever van de man. Als gevolg van het gelegde beslag is er in de periode van juli tot en met december 2009 € 73.934,- op het salaris van de man ingehouden ter voldoening van voorlopige alimentatie. Voorts is vanwege het executoriaal derdenbeslag de ontbindingsvergoeding van € 235.000,- bruto, ofwel € 121.000,- netto, integraal aan een door de vrouw ingeschakelde deurwaarder betaald en voornoemd bedrag is na 26 maart 2010 eveneens aan de vrouw overgemaakt ter voldoening van voorlopige alimentatie. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte in de bestreden beschikking overwogen dat de man vanwege de door hem ontvangen ontslagvergoeding in staat zal zijn om de vastgestelde partneralimentatie te kunnen voldoen na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
De man is thans op zoek naar een baan maar heeft geen vast inkomen. Hij wordt grotendeels onderhouden door zijn huidige partner met wie hij samenwoont. De door de rechtbank vastgestelde bruto alimentatie is voor de man netto aangezien hij in [het buitenland] woont en partneralimentatie aldaar fiscaal gezien niet aftrekbaar is.
De vrouw wordt in het geval van een schorsing niet in haar belangen geschaad. De vrouw heeft eigen inkomsten casu quo een verdiencapaciteit van € 1.000,- bruto per maand, naast de beschikking over een vermogen van tenminste € 340.787,-. Voorts bezit de vrouw onroerend goed in [het buitenland] waarvan de waarde de man onbekend is. De vrouw verwerft althans kan inkomen verwerven uit verhuur van het onroerend goed.
5. De vrouw stelt, kort weergegeven, dat de man nimmer vrijwillig alimentatie heeft betaald. Volgens haar heeft de man een grote betalingsachterstand, zowel ter zake de voorlopige voorzieningen als de defenitieve alimentatie, waaronder ook de vastgestelde alimentatie ten behoeve van twee minderjarige kinderen van partijen. De vrouw meent dat van misbruik van executiebevoegdheid geen sprake is. De man maakt misbruik van de omstandigheden door de vrouw en de kinderen financieel aan hun lot over te laten door zich te verschuilen op een onbekende verblijfplaats in het buitenland en de vrouw geen enkele informatie te verstrekken over zijn financiële positie, daaronder verstaan zijn inkomens- en vermogenspositie.
De vrouw stelt dat van juridische dan wel feitelijke misslagen geen sprake is. Door de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man aan de orde te stellen loopt de man vooruit op een inhoudelijke beoordeling van het hof in de hoofdprocedure. De rechtbank heeft haar beslissing gebaseerd op door de man aangeleverde financiële gegevens en terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de man zijn ontbindingsvergoeding deels heeft moeten besteden ter voldoening van achterstallige alimentatie. Niet gebleken is dat de rechtbank van onjuiste financiële gegevens is uitgegaan of dat zij de fiscaliteiten onjuist zou hebben toegepast, zodat van een juridische of feitelijke misslag geen sprake is. Voor een inhoudelijke toetsing is in deze procedure geen plaats.
Waar de noodtoestand op is gebaseerd maakt de man niet inzichtelijk. De vrouw ziet het vragen van een gijzeling van de man als een ultimum remedium maar deze zal zij aanvragen indien de man niet tot betaling of zelfs overleg te bewegen is. Juist de vrouw en de kinderen verkeren in een financiële noodsituatie. De vrouw kan de lasten van de echtelijke woning niet meer betalen. De woning staat te koop maar vanwege de huidige stand van de woningmarkt ziet de toekomst er niet rooskleurig uit.
Door de man zijn in de onderhavige procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. De vrouw heeft een inkomen van € 510,70 netto per maand, is derhalve behoeftig en kan niet in eigen levensonderhoud voorzien. De door de vrouw gestelde hoge welstand ten tijde van het huwelijk is door de man niet weersproken.
Ten aanzien van de draagkracht van de man merkt de vrouw op dat de rechtbank zelfs een te laag inkomen in aanmerking heeft genomen. Volgens de vrouw is het ontslag van de man verwijtbaar zodat zijn verdiencapaciteit als uitgangspunt moet worden genomen. Bovendien had de man zich actiever kunnen en moeten opstellen op de arbeidsmarkt. Dat de man ervoor heeft gekozen in [het buitenland] te gaan wonen en daarmee zijn kansen op de arbeidsmarkt verkleint is een keuze die hem te verwijten valt. Desondanks leidt de vrouw uit internetbronnen af dat de man momenteel werkt. Bovendien beschikt de man over het gemeenschappelijke spaarsaldo van partijen van 400.000 dollar. De vrouw heeft noodgedwongen executiemaatregelen moeten nemen en die zijn voor de beoordeling van de draagkracht van de man niet relevant.
6. Uit vaste jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een verzoek strekkende tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van een rechterlijke beslissing de belangen van ieder van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel (het hoger beroep) dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven.
8. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de tenuitvoerlegging van de betreffende uitspraak misbruik van executiebevoegdheid oplevert in bedoelde zin. De man heeft geen enkel financieel stuk ter onderbouwing van zijn stellingen in het geding gebracht, waardoor zijn financiële situatie niet inzichtelijk is. Nu de man zijn stellingen niet met bewijsstukken heeft gestaafd en hij ter zitting niet in persoon is verschenen, heeft het hof geen andere keuze dan zijn verzoek af te wijzen. Van een juridische of feitelijke misslag is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat er een noodtoestand ontstaat op grond van na dagtekening van de bestreden beschikking voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden. Het hof merkt nog op dat de advocaat van de man ter zitting van het hof heeft medegedeeld dat beide partijen vanwege de verkoop van een woning in [het buitenland] een bedrag van € 340.000,- hebben ontvangen. Aangezien de man geen financiële stukken in het geding heeft gebracht, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij niet meer over dat bedrag beschikt dan wel kan beschikken. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad zwaarder weegt dan het belang van de man bij de schorsing daarvan.
De man stelt de behoefte van de vrouw ter discussie alsmede zijn draagkracht die niet toereikend zou zijn om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage ten behoeve van de vrouw te voldoen. Het hof is van oordeel dat de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man bij de inhoudelijke behandeling van de hoofdprocedure aan de orde behoren te komen.
9. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof het verzoek van de man zal afwijzen.
10. Het hof ziet geen reden om, zoals door de vrouw is verzocht, de man te veroordelen in de kosten van dit geding en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
wijst af het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Dusamos en Hulsebosch, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2011.