GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 februari 2011
Zaaknummer : 200.059.808/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 08-4374
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Th.T.M. van Hemert te Leiden,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H.W. Lagraauw te Leiden.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 9 maart 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 14 december 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De man heeft op 10 mei 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 25 juni 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 9 april 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 14 september 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 17 september 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. Th.T.M. van Hemert en de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.W. Lagraauw. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 132,- per maand. Voorts is bepaald dat ieder der partijen de helft van de volgende schulden (zoals deze zullen bestaan op de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand) voor zijn rekening zal nemen:
- de schuld bij de Postbank N.V.;
- de schuld bij Comfort Card;
- de schuld bij International Cardservices B.V.;
- de schuld bij de informatie Beheergroep.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (hierna te noemen: de partneralimentatie).
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat elk der partijen de helft van de in de bestreden beschikking met name genoemde schulden voor zijn rekening zal nemen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de schulden aan de man toebehoren.
3. De man heeft het beroep van de vrouw gemotiveerd weersproken. Hij heeft verzocht het hoger beroep van de vrouw af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de man de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin de partneralimentatie is bepaald op € 132,- per maand en opnieuw beschikkende te bepalen dat de man geen draagkracht heeft om aan de vrouw een partneralimentatie te voldoen.
4. De vrouw heeft het incidenteel appel van de man gemotiveerd weersproken.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
5. Volgens de vrouw is de rechtbank ten onrechte tot de conclusie gekomen dat er sprake is van gemeenschap van goederen en dat de schulden door elk der partijen ieder voor de helft dienen te worden gedragen. Onder verwijzing naar artikel 4 lid 2 onder 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 1978 (hierna te noemen: het Verdrag) stelt de vrouw dat het Marokkaanse recht van toepassing is hetgeen tot gevolg heeft dat er geen sprake is van gemeenschap van goederen. Nu de vrouw en de man alleen de Marokkaanse nationaliteit gemeenschappelijk hebben wordt hun huwelijksvermogensregime bepaald door het Marokkaanse recht.
6. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De man heeft de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit, de vrouw heeft alleen de Marokkaanse nationaliteit. Partijen zijn [in] 2001 in Marokko gehuwd. De man woonde op dat moment –en nog steeds- in Nederland. De vrouw heeft zich, naar het hof begrijpt, eerst omstreeks 2003 in Nederland gevestigd. Ingevolge de hoofdregel van het Verdrag, zoals neergelegd in artikel 4 lid 1 van het Verdrag, wordt, indien de echtgenoten vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen, hun huwelijksvermogensregime beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied zij hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk vestigen. Op deze hoofdregel bestaan een aantal uitzonderingen. Ingevolge één ervan, neergelegd in artikel 4 lid 2 sub 3 van het Verdrag, wordt het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten beheerst door het interne recht van de staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit, indien de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde staat vestigen. Deze uitzondering doet zich thans voor. Het hof komt op grond van de volgende omstandigheden tot dit oordeel. Niet in geschil is dat de man en de vrouw de Marokkaanse nationaliteit reeds vóór hun huwelijkssluiting en ten tijde daarvan gemeenschappelijk hadden. Voorts staat vast dat partijen na het sluiten van het huwelijk hun eerste gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van eenzelfde staat hebben gevestigd. Gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden zijn aangegaan. Gelet op het vorenstaande is in beginsel Marokkaans recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen en bestaat tussen hen het Marokkaans wettelijk stelsel, te weten uitsluiting van iedere huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen.
Het toepasselijke huwelijksvermogensregime van partijen wijzigt echter, zoals ook de rechtbank overwoog, ingevolge artikel 7 lid 2 sub 3 van het Verdrag. Dat betekent dat vanaf het moment dat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben gevestigd het Nederlands recht, de wettelijke gemeenschap van goederen, dit regime beheerst.
7. Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat het voorgaande niet met zich meebrengt dat dit huwelijksvermogensregime terugwerkt tot de aanvang van het huwelijk. Het zogenaamde “Wagonstelsel” van het Verdrag houdt juist in dat de wijziging in het regime slechts gevolg heeft voor de toekomst. De gemeenschap van goederen omvat slechts de activa die zijn verworven en de schulden die zijn aangegaan, na de datum waarop de vrouw zich in Nederland heeft gevestigd. Op hetgeen ieder van de partijen voordien heeft verworven, en de voordien aangegane schulden blijft het Marokkaans huwelijksvermogensregime van toepassing.
8. Teneinde te kunnen bepalen vanaf welke datum het huwelijksvermogensregime is gewijzigd verzoekt het hof de vrouw een bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt op welke datum zij zich in Nederland heeft gevestigd. Het hof stelt de partijen voorts in de gelegenheid hun stellingen waar nodig aan te passen aan het voorgaande oordeel van het hof. Daarbij dienen partijen aan te geven welke van de voor de vermogensafrekening van belang zijnde activa zijn verkregen en schulden zijn aangegaan vóór respectievelijk na de datum van vestiging van de vrouw in Nederland een en ander met de bijbehorende waarde per peildatum. Partijen dienen hun stellingen met bewijzen te staven. Voor zover partijen het op enig punt niet eens zijn, dienen zij dit expliciet aan te geven.
9. De man heeft de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie niet weersproken. Haar behoefte staat hiermee vast.
10. Bij de bepaling van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde (financiële) gegevens, nu deze in hoger beroep niet zijn weersproken.
11. In zijn incidentele grief heeft de man aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de partneralimentatie heeft vastgesteld op € 132,- per maand. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om enige partneralimentatie aan de vrouw te voldoen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij [in] 2010 opnieuw is getrouwd in Marokko. Volgens de man zal zijn nieuwe partner spoedig definitief naar Nederland komen en beschikt zij niet over eigen inkomsten.
Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stellingen op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt noch onderbouwd met nadere deugdelijke gegevens. Niet is gebleken dat de huidige partner van de man woonachtig is in Nederland dan wel op zeer korte termijn zich in Nederland zal vestigen. Bovendien heeft de man geenszins aannemelijk gemaakt dat zijn huidige partner niet in staat is om inkomsten te verwerven om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Gelet op het vorenstaande treft de incidentele grief van de man geen doel. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden bekrachtigd.
12. Mitsdien moet als volgt worden beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover betreffende de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 16 april 2011 pro forma; uiterlijk twee weken vóór die datum dienen beide partijen het hof te hebben geïnformeerd als bedoeld onder 8 in deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Dusamos en Van der Burght, bijgestaan door mr. Berkelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2011.