ECLI:NL:GHSGR:2011:BP7715

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.073.469-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Haan-Boerdijk
  • A. van Leuven
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over een minderjarige en de rol van de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, werd bijgestaan door haar advocaat, mr. G.E. van der Pols. De raad voor de kinderbescherming en Jeugdzorg waren betrokken als partijen in deze procedure. De moeder was eerder gedwongen ontheven van het gezag over haar kind, dat onder toezicht was gesteld en uit huis geplaatst. De moeder en de vader van het kind hadden in het verleden een zwervend bestaan geleid en waren vaak niet bereikbaar voor Jeugdzorg.

Tijdens de zitting op 24 november 2010 werd de zaak mondeling behandeld. De moeder voerde aan dat zij en de vader inmiddels een stabiele situatie hadden gecreëerd, met een vast woonadres en inkomen, en dat zij in staat waren om voor hun kind te zorgen. De raad en Jeugdzorg stelden echter dat de moeder ongeschikt was om haar ouderlijk gezag uit te oefenen, gezien haar verleden van onbetrouwbaarheid en het gebrek aan contact met de minderjarige.

Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. De moeder had geen band kunnen opbouwen met het kind, aangezien er al anderhalf jaar geen contact was geweest. Het hof concludeerde dat er gegronde vrees bestond dat de maatregel van uithuisplaatsing onvoldoende zou zijn om de ontwikkeling van de minderjarige te beschermen. Daarom werd de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee de ontheffing van het gezag werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 5 januari 2011
Zaaknummer : 200.073.469/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-7713
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.E. van der Pols te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
regio Zuid-Holland Zuid en Zeeland,
locatie Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
kantoorhoudende te Gouda,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
3. de pleegouders,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 10 september 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 16 juni 2010 van de kinderrechter in de rechtbank Dordrecht.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
Jeugdzorg heeft op 22 oktober 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 4 november 2010 en 8 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 24 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader, de pleegouders, namens de raad: mevrouw T. Philippart, en namens Jeugdzorg: mevrouw D.H.F. van Gerven en de heer R. van den Berg. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de moeder gedwongen ontheven van het gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 2008] te [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige, en is Jeugdzorg benoemd tot voogd over de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarige. De moeder oefende van rechtswege alleen het ouderlijk gezag uit over de minderjarige.
2. De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de inleidende verzoeken tot ontheffing van de moeder uit het ouderlijk gezag en benoeming van Jeugdzorg tot voogd af te wijzen.
3. De raad bestrijdt het beroep.
4. Jeugdzorg bestrijdt het beroep eveneens.
5. De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Volgens haar heeft de raad niet gekeken naar de huidige situatie. De moeder wijst erop dat zij en de vader, in tegenstelling tot hetgeen in het raadsrapport is vermeld, wel degelijk een vast woonadres en een vast inkomen hebben. Naar de mening van de moeder wordt in het raadsrapport ten onrechte de indruk gewekt dat zij en de vader zich niets gelegen laten liggen aan de minderjarige. De moeder en de vader zouden graag frequenter contact hebben met de minderjarige. De communicatie met Jeugdzorg verloopt echter moeilijk, onder andere vanwege het feit dat er in twee jaar tijd al vijf verschillende gezinsvoogden zijn geweest. De moeder betoogt dat zij en de vader inmiddels een stabiele thuisbasis hebben en dat er bij hen geen sprake is van een zodanige persoonlijke problematiek dat zij niet in staat zijn om de minderjarige de verzorging te bieden die zij nodig heeft. Volgens de moeder is er geen onderzoek gedaan naar de pedagogische vaardigheden en inzichten van haar en de vader. Zij zou graag zien dat een dergelijk onderzoek alsnog wordt ingesteld.
6. Namens de raad is ter terechtzitting verklaard dat de moeder ten tijde van het raadsonderzoek geen invulling gaf aan het ouderlijk gezag. De afgelopen twee jaar zijn de moeder en de vader zeer slecht bereikbaar geweest. Zij hebben geen verantwoordelijkheid voor de minderjarige genomen, aldus de raad. Om te voorkomen dat er situaties ontstaan waarin de ontwikkeling van de minderjarige gevaar loopt, is een ontheffing naar het oordeel van de raad noodzakelijk. De raad wijst er nog op dat de minderjarige goed is gehecht in het pleeggezin. Het is volgens de raad voor alle betrokkenen en de minderjarige zelf van belang dat er duidelijkheid bestaat omtrent het toekomstperspectief van de minderjarige. De raad betoogt dat wel gewerkt moet worden aan een goede omgangsregeling tussen de moeder, de vader en de minderjarige. Een ontheffing staat hieraan niet in de weg.
7. Jeugdzorg stelt zich op het standpunt dat de ontheffing van de moeder van het gezag in het belang van de minderjarige is. Jeugdzorg wijst erop dat de moeder er zelf voor heeft gekozen om niet aanwezig te zijn bij de zitting in eerste aanleg. Tijdens de zitting, en ook al op een eerder moment, had zij haar stem kunnen laten horen. Jeugdzorg wijst er voorts op dat de moeder de keuze heeft gemaakt om een jaar lang geen contact te hebben met de minderjarige. Volgens Jeugdzorg is de moeder onbetrouwbaar en onvoorspelbaar omdat zij in het verleden niet heeft gereageerd op telefoontjes en post. Hoewel het er inderdaad op lijkt dat de moeder en de vader thans een vaste woonplek, een vast inkomen en een goede dagbesteding hebben, betwijfelt Jeugdzorg of deze verandering blijvend is. Voor Jeugdzorg is bovendien onduidelijk in hoeverre de moeder nog te kampen heeft met persoonlijke problematiek.
8. Het hof stelt voorop dat een ontheffing van het gezag niet kan worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel leidt, voor zover in deze zaak van belang, uitzondering indien na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van het kind af te wenden. Voorts mag het belang van het kind zich niet tegen een gedwongen ontheffing verzetten. Nu de moeder niet instemt met de ontheffing van het gezag, zal moeten worden beoordeeld of sprake is van een uitzondering als voormeld.
9. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de moeder tot op heden niet in staat is geweest om invulling te geven aan het ouderlijk gezag. De minderjarige is direct na haar geboorte onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De moeder en de vader hebben nadien een tijd lang een zwervend bestaan geleid. Zij waren regelmatig niet traceerbaar voor Jeugdzorg, ook niet als er beslissingen moesten worden genomen ten aanzien van de minderjarige. De moeder en de vader kwamen ook geregeld de afspraken voor begeleide bezoeken niet na. In mei 2009 hebben zij de minderjarige voor het laatst bezocht. Sinds ongeveer een jaar zijn de moeder en de vader bezig om hun leven weer op de rails te krijgen. Zij hebben al enige tijd een vast woonadres en inkomen en volgen een opleiding. Vast staat echter dat zij ook het afgelopen jaar veelal niet bereikbaar zijn geweest voor Jeugdzorg en de raad. Zij nemen de telefoon niet op, reageren niet op brieven en komen gemaakte afspraken niet na.
10. Het hof is, reeds gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. Uit eerder raadsonderzoek is naar voren gekomen dat de moeder niet beschikt over voldoende pedagogische vaardigheden om de minderjarige op te kunnen voeden. Uit niets blijkt dat hier thans verandering in is gekomen. Zelfs indien de moeder de komende periode in staat blijkt om te werken aan haar pedagogische vaardigheden, valt niet te verwachten dat zij binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn de zorg en opvoeding van de minderjarige op zich zal kunnen nemen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat er al anderhalf jaar geen contact is geweest tussen de moeder en de minderjarige. De moeder heeft derhalve geen band met de minderjarige kunnen opbouwen.
11. Nu de moeder vanaf de geboorte van de minderjarige structureel niet in staat is gebleken om invulling te geven aan het ouderlijk gezag, is het hof van oordeel dat er gegronde vrees bestaat dat de maatregel van uithuisplaatsing onvoldoende is om de bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige af te wenden. Het hof acht een ontheffing noodzakelijk om te voorkomen dat er situaties ontstaan waarin de ontwikkeling van de minderjarige direct gevaar loopt.
12. Gelet op het bovenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Van Leuven en Van Wijk, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 januari 2011.