ECLI:NL:GHSGR:2011:BP8122

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000891-10
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en verkeersongeval onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 17 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1967, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol en het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval. Op 14 november 2008 bestuurde hij zijn auto met een alcoholgehalte van 585 microgram per liter uitgeademde lucht, wat meer dan zes keer de toegestane hoeveelheid is. Tijdens het rijden heeft hij een andere verkeersdeelnemer, aangeduid als [slachtoffer], met hoge snelheid aangereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De verdachte had eerder een aanrijding op de Strevelsweg en was na een achtervolging door de aangever tot stilstand gedwongen op de Zuiderparkweg. Ondanks zijn pogingen om de politie buiten de zaak te houden, werd hij uiteindelijk gearresteerd.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een aaneenschakeling van gedragingen die een ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid vormden, wat leidde tot de conclusie dat hij opzettelijk de kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. Het hof verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het slachtoffer op de rijbaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 24 maanden. Het hof benadrukte de ernst van de gedragingen van de verdachte en het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van andere weggebruikers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000891-10
Parketnummer: 10-701277-08
Datum uitspraak: 17 maart 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1967,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 3 maart 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met een bijzondere voorwaarde als in het vonnis vermeld, alsmede tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 24 maanden met aftrek op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam, op of nabij de Zuiderparkweg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn (personen)auto en/of met (hoge) snelheid heeft ingereden op die [slachtoffer] en/of met zijn (personen)auto tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Zuiderparkweg, welk roekeloos, onoplettend, onvoorzichtig, onachtzaam en/of onzorgvuldig rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem 585 microgram, in elk geval meer dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg en/of hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, en/of
-hij, verdachte, (mede) door het gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde in een toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of dat het gevaar bestond dat hij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist, en/of
-de bestuurder van een personenauto ([slachtoffer]), met wie verdachte op de Strevelsweg in botsing of aanrijding was gekomen, verdachte - na een achtervolging - tot stoppen had gebracht op die Zuiderparkweg, (met hoge snelheid) op die [slachtoffer], die zich op de rijbaan van die Zuiderparkweg bevond en die hem, verdachte, trachtte te verhinderen weg te rijden, is ingereden, althans zijn voertuig in de richting van die [slachtoffer] heeft gestuurd, als gevolg waarvan die [slachtoffer] moest wegspringen en/of via de motorkap en/of via de (voor)ruit) en/of via het dak van het door verdachte bestuurde voertuig op het wegdek ten val is gekomen, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een armbreuk en/of kneuzingen) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 585 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
en/of
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Zuiderparkweg, en zich toen zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd of kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn adem 585 microgram, in elk geval meer dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg en/of hij, verdachte, verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, en/of
-hij, verdachte, (mede) door het gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde in een toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of dat het gevaar bestond dat hij als bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van hem werden vereist, en/of
-de bestuurder van een personenauto ([slachtoffer]), met wie verdachte op de Strevelsweg in botsing of aanrijding was gekomen, verdachte - na een achtervolging - tot stoppen had gebracht op die Zuiderparkweg,
(met hoge snelheid) op die [slachtoffer], die zich op de rijbaan van die Zuiderparkweg bevond en die hem, verdachte, trachtte te verhinderen weg te rijden, is ingereden, althans zijn voertuig in de richting van die [slachtoffer] heeft gestuurd, als gevolg waarvan die [slachtoffer] moest wegspringen en/of via de motorkap en/of via de (voor)ruit en/of via het dak van het door verdachte bestuurde voertuig op het wegdek ten val is gekomen;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam, meermalen, althans eenmaal, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval en/of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Strevelsweg en/of de Zuiderparkweg, (telkens) de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) (telkens) letsel en/of schade was toegebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam, op de Zuiderparkweg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet met zijn personenauto met hoge snelheid heeft ingereden op die [slachtoffer] en met zijn personenauto tegen die [slachtoffer] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2008 te Rotterdam, meermalen als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval en door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Strevelsweg en de Zuiderparkweg, telkens de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander te weten [slachtoffer] letsel of schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Hij heeft daartoe -zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De verdachte is, nadat hij op de Strevelsweg tegen de auto van de aangever was aangereden, doorgereden, en is na een achtervolging door de aangever klemgereden. Hierop zijn de verdachte en de aangever uitgestapt en hebben met elkaar gesproken, waarbij de verdachte zijn excuses heeft gemaakt en vergeefs heeft geprobeerd om de schade te regelen buiten de politie om. Nadat de aangever, in afwachting van de politie, weer in zijn auto was gestapt, is ook de verdachte weer teruggegaan naar zijn auto. Hij is vervolgens weggereden, omdat hij teveel gedronken had en de komst van de politie niet wilde afwachten. Hij was namelijk bang dat hij zijn rijbewijs kwijt zou raken. De verdachte is eerst achteruit gereden en vervolgens om de vóór hem geparkeerde auto van de aangever heen gereden. De verdachte verkeerde daarbij in de veronderstelling dat de aangever nog steeds in die auto zat. Dat de aangever inmiddels opnieuw zijn auto had verlaten heeft de verdachte nooit gezien, hetgeen gelet op de hoeveelheid alcohol die de verdachte gedronken had en de paniek waarin hij verkeerde zeer wel aannemelijk is. Nu de verdachte bij het wegrijden de aangever niet op de rijbaan heeft zien staan, is er geen sprake van dat hij willens en wetens op de aangever is ingereden en ontbreekt het voorwaardelijk opzet op diens dood, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte is, nadat hij na een eerdere aanrijding op de Strevelsweg was doorgereden, na een achtervolging, door de aangever op de Zuiderparklaan tot stilstand gedwongen. De aangever heeft hierbij op de rijbaan zijn auto vóór die van de verdachte neergezet. Vervolgens zijn de aangever en de verdachte allebei uitgestapt en heeft de verdachte aangeboden de schade te vergoeden. Ook heeft hij - vergeefs - geprobeerd om de aangever te overreden de politie er buiten te houden. Nadat de aangever de politie telefonisch van de situatie op de hoogte had gesteld, is hij - in afwachting van de komst van de politie - weer in zijn auto gaan zitten. De aangever heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij, nadat hij weer in zijn auto was gestapt, in zijn binnenspiegel zag dat de verdachte naar diens auto terugliep. Omdat de aangever bang was dat de verdachte wederom zou wegrijden, is de aangever opnieuw uit zijn auto gestapt met de bedoeling de vlucht van de verdachte te verhinderen.
De aangever heeft voorts verklaard dat hij zag dat de verdachte hard achteruit reed en vervolgens vol gas vooruit reed over de rijstrook waarop de aangever zich op dat moment bevond. De aangever hoorde aan het geluid van de motor dat de verdachte met een hoog toerental reed. Toen de aangever zag dat de verdachte op hem toereed, heeft hij geschreeuwd en wild met zijn armen gezwaaid en is hij tenslotte omhoog gesprongen om te voorkomen dat hij door de auto van de verdachte zou worden overreden. De aangever heeft verklaard dat hij die avond onder meer een wit shirt droeg en dat hij zich al zwaaiende en roepende vol in de lichtbundel van de koplampen van verdachtes auto bevond.
[Getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat hij de aangever op de rijbaan heeft zien staan, zwaaiend met beide armen. Hij heeft verklaard dat de eerste auto die voor hem, getuige, reed om de aangever heen reed en dat de tweede auto die voor hem reed - naar later bleek de auto van de verdachte - de aangever aanreed. De getuige heeft gezien dat de aangever over de motorkap tegen de voorruit vloog en vervolgens op de grond terechtkwam.
Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat iemand die zich buiten de bescherming van een auto op de rijbaan bevindt ten opzichte van het overige, gemotoriseerde verkeer kwetsbaar is. Indien met een auto met aanzienlijke snelheid op zo iemand wordt ingereden, is de kans aanmerkelijk dat die persoon daarbij vol op het onbeschermde lichaam wordt geraakt en tengevolge van het door die aanrijding veroorzaakte letsel overlijdt.
Naar het oordeel van het hof is genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte met hoge snelheid, te weten enkele tientallen km per uur, met zijn auto is ingereden op de zich op de rijbaan bevindende onbeschermde aangever, waardoor er een aanmerkelijke kans was dat deze ten gevolge van de daaropvolgende aanrijding zou overlijden. Dat de aangever het er levend van af heeft gebracht is dan ook niet aan het handelen van de verdachte te danken, maar aan de adequate reactie van de aangever die door tijdig omhoog te springen heeft kunnen voorkomen dat hij door de auto vol op het lichaam werd geraakt.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangever niet heeft aanvaard, nu hij niet gezien zou hebben dat de aangever op de rijbaan stond.
De verdachte is als bestuurder van een personenauto met een snelheid van enige tientallen kilometers per uur frontaal ingereden op een in het donker vanwege diens lichte kleding, diens zwaaiende armen en de op hem gerichte koplampverlichting goed zichtbare persoon.
Naar algemene ervaringsregels kan het onder die omstandigheden naar 's hofs oordeel niet anders dan dat de verdachte de aangever heeft zien staan. Gegeven de besturing van de auto direct voor en direct na de aanrijding zoals daarvan blijkt uit de bewijsmiddelen, welk rijgedrag niet goed denkbaar is zonder uit te gaan van een voldoende zicht op de wegsituatie, is bepaald niet aannemelijk dat verdachte als gevolg van paniek en/of alcoholgebruik geen zicht op de aangever heeft gehad. Dat de verdachte hier mogelijk onder invloed van alcohol niet op heeft gereageerd doet daar niet aan af.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft onder invloed van alcohol zijn auto bestuurd en heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan een aaneenschakeling van gedragingen die een ernstig gevaar vormen voor de verkeersveiligheid, uitmondend in een poging om iemand dood te rijden. De gedragingen van de verdachte getuigen van een ernstig gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van zijn medeweggebruikers. De verdachte heeft zich bij zijn gedragingen uitsluitend laten leiden door zijn eigen belang, te weten het behoud van zijn rijbewijs, waarvan hij vreesde dat het hem bij ontdekking van zijn alcoholgebruik door de politie zou worden afgenomen. De verdachte heeft zich daarbij kennelijk geen moment bekommerd om de veiligheid van andere verkeersdeelnemers. Zelfs de aanmerkelijke kans dat één van hen daarbij het leven zou laten, heeft hij op de koop toe genomen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf geen zelfstandige betekenis toegekend aan de onder 2 bewezenverklaarde misdrijven.
Daarnaast acht het hof - in het belang van de verkeersveiligheid - een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt, dat een op 4 (vier) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen bij de tenuitvoerlegging van deze bijkomende straf wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingehouden of ingevorderd is geweest.
Dit arrest is gewezen door mr. G.P.A. Aler, mr. F.A.M. Bakker en mr. R.M. Bouritius, in bijzijn van de griffier mr. A.M.F.F. van Rede-van den Bosch.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 maart 2011.