ECLI:NL:GHSGR:2011:BP8219

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.063.021/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van de Poll
  • H. Hulsebosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot partneralimentatie en geen terugbetalingsverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek om partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een partneralimentatie van € 750,- per maand aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, toegewezen gekregen. De man verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om een hogere alimentatie van € 1.400,- per maand. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 december 2010 hebben beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, het woord gevoerd en verzocht om aanhouding van de beslissing om een minnelijke regeling te bereiken. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2010 in hoger beroep beoordeeld, waarbij de echtscheiding op 24 juni 2009 was ingeschreven.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man van € 750,- per maand, maar dat de man geen draagkracht heeft om deze alimentatie te betalen. De man heeft zijn hypothecaire lasten verhoogd en heeft daarnaast schulden die hij aflost. Het hof heeft geoordeeld dat de man, zowel voor als na de verhoging van zijn hypothecaire lasten, niet in staat is om de partneralimentatie te voldoen. De rechtbank had eerder de alimentatie vastgesteld, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en het verzoek van de vrouw om alimentatie afgewezen. Tevens heeft het hof bepaald dat de vrouw het eventueel teveel ontvangen bedrag aan alimentatie niet hoeft terug te betalen aan de man.

De uitspraak van het hof is van belang voor de beoordeling van de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vrouw niet in staat is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien, maar dat de man niet in staat is om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. De beslissing van het hof is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is vastgelegd door de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 februari 2011
Zaaknummer : 200.063.021/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-119 (+ F1 RK 08-2657)
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E. Grabrandt te ’s-Gravenhage,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. K. Beumer te Rhoon.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 12 april 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 januari 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 26 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 29 november 2010 en 30 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 10 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Bas te Spijkenisse, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verzocht om de beslissing aan te houden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om hun geschil in onderling overleg te beslechten. Partijen zullen het hof uiterlijk twee weken na de mondelinge behandeling berichten of zij al dan niet een minnelijke regeling hebben bereikt.
Voorts is de beschikkingsdatum van het hof vastgesteld op 19 januari 2011, voor het geval partijen geen overeenstemming bereiken.
Op 27 december 2010 is een faxbericht bij het hof ingekomen, ondertekend door beide advocaten van partijen, waarin wordt medegedeeld dat partijen trachten om tot overeenstemming te komen en dat zij het hof uiterlijk 7 januari 2011 schriftelijk zullen berichten of er een minnelijke regeling is bereikt.
Op 10 januari 2011 is een faxbericht bij het hof ingekomen, ondertekend door beide advocaten van partijen, waarin wordt medegedeeld dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt.
Op 17 januari 2011 heeft de griffier van partijen telefonisch aan de advocaten van partijen meegedeeld dat de eindbeschikking op 16 februari 2011 zal worden afgegeven.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de (tussen)beschikking van 6 mei 2009 en de bestreden beschikking.
In de beschikking van 6 mei 2009 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is – voor zover hier van belang – de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna: de partneralimentatie) voorlopig vastgesteld op € 750,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts is de behandeling ten aanzien van de (het hof begrijpt: definitieve) partneralimentatie van de vrouw aangehouden tot 1 augustus 2009 teneinde de man in de gelegenheid te stellen om nadere financiële gegevens omtrent zijn draagkracht in het geding te brengen en de vrouw hierop te laten reageren.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad ten laste van de man aan de vrouw een partneralimentatie toegekend van € 750,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat genoemde partneralimentatie jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar, wordt gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering. Het meer of anders verzochte ten aanzien van de partneralimentatie is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheiding op 24 juni 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie.
2. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 6 mei 2009 en de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de partneralimentatie is bepaald op € 750,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, derhalve op 24 juni 2009, en dat genoemde partneralimentatie jaarlijks, met ingang van 1 januari van het nieuwe jaar wordt gewijzigd ingevolge de wettelijk vastgestelde indexering, en opnieuw beschikkende de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen als zijnde ongegrond en/of niet bewezen haar verzoek strekkende tot betaling door de man van een partneralimentatie van € 1.400,- per maand bruto, alsmede de vrouw te veroordelen om al hetgeen de man ter uitvoering van de bestreden beschikking heeft voldaan aan hem terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
Behoefte vrouw
3. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man vastgesteld op € 750,- per maand. Nu hiertegen door partijen niet is gegriefd, staat deze behoefte vast.
Behoeftigheid vrouw
4. In zijn eerste grief stelt de man – kort weergegeven – dat van de vrouw, gelet op haar werkervaring, mag worden verwacht dat zij binnen afzienbare tijd zelf in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en dat zij derhalve (het hof begrijpt) niet behoeftig is. Volgens de man werkt de vrouw zelfs al in een kledingwinkel en bij een zorginstelling.
5. De vrouw betwist de door de man gestelde werkervaring en dat zij ergens fulltime heeft gewerkt. Daarnaast stelt zij dat zij thans 60 jaar is en geen noemenswaardige opleiding heeft genoten. Zij is zich ervan bewust dat zij een inspanningsverplichting heeft om aan een dienstbetrekking te komen Gezien haar leeftijd, gebrek aan opleiding en de situatie op de arbeidsmarkt en mede in aanmerking genomen de economische crisis, heeft zij geen dienstbetrekking kunnen krijgen. De vrouw stelt dat zij thans is aangewezen op een aanvullende bijstandsuitkering omdat de man niet voldoet aan zijn alimentatieplicht. Door de Sociale Dienst is de vrouw vrijgesteld van de sollicitatieplicht.
6. Het hof is, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, van oordeel dat van de vrouw niet verlangd kan worden dat zij thans volledig in haar eigen levensonderhoud voorziet. Gelet op het vorenstaande gaat het hof er van uit dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man in haar levensonderhoud van € 750,- per maand.
Draagkracht man
7. Het hof overweegt als volgt.
8. Gelet op de ingangsdatum van de partneralimentatie waartegen door partijen niet is gegriefd, zal het hof beoordelen of de man vanaf 24 juni 2009, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, draagkracht heeft om partneralimentatie voor de vrouw te betalen.
Inkomen
9. Uit de stukken, met name uit productie 4 bij de brief van de zijde van de man van 29 november 2010, is gebleken dat de man in 2009 een winst uit onderneming had van € 31.991,-. Partijen hebben er ter terechtzitting mee ingestemd dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man voor wat betreft het inkomen uitgaat van voornoemde winst.
Lasten
10. De man heeft ter terechtzitting gesteld dat de hypothecaire lasten van zijn woning een maand geleden, het hof begrijpt met ingang van 1 november 2010, zijn verhoogd met € 350,- naar totaal € 1.012,- per maand. De vrouw heeft dit niet weersproken.
Voorts is gebleken dat de man schulden aflost bij creditcardmaatschappij [X] en de [naam bank] van totaal € 612,- per maand. Het hof overweegt omtrent deze schulden als volgt. Als uitgangspunt geldt dat op de draagkracht van de man in beginsel al zijn schulden van invloed zijn. Of al dan niet wordt afgelost op een schuld is niet doorslaggevend. Ook is niet doorslaggevend of het een huwelijkse schuld betreft of niet. Gelet op het voorgaande zal het hof rekening houden met een bedrag van € 612,- per maand aan aflossing van de schulden van de man. Voor het overige houdt het hof rekening met de lasten zoals genoemd in de bestreden beschikking, nu deze lasten door partijen niet zijn weersproken.
11. Uit het voorgaande volgt dat de man zowel in de periode vanaf 24 juni 2009 tot 1 november 2010, waarin zijn hypothecaire lasten nog € 662,50 per maand bedroegen, als in de periode vanaf 1 november 2010, na de verhoging van de hypothecaire lasten met € 350,- per maand, naar het oordeel van het hof geen draagkracht heeft om partneralimentatie aan de vrouw te betalen.
Het overige door partijen naar voren gebrachte behoeft derhalve geen bespreking meer.
Terugbetalingsverplichting
12. Voor zover de vrouw meer partneralimentatie heeft ontvangen dan haar op grond van deze beschikking toekomt, zal het hof, gelet op het consumptieve karakter ervan, bepalen dat zij het eventueel teveel ontvangene niet behoeft terug te betalen.
13. Het hof beslist als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de vrouw voor wat betreft de uitkering tot haar levensonderhoud alsnog af;
bepaalt dat de vrouw het eventueel door de man aan haar te veel betaalde niet aan hem hoeft terug te betalen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Van de Poll en Hulsebosch bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2011.