ECLI:NL:GHSGR:2011:BP8902

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.078.123.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. de Haan-Boerdijk
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van uitvoerbaarverklaring bij voorraad in alimentatiegeschil tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 februari 2011 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een beschikking van de rechtbank. De vader, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de schorsing van de kinderalimentatie die door de rechtbank was vastgesteld op € 169,- per maand, te betalen aan de moeder. De vader stelde dat de alimentatieverplichting berustte op een juridische of feitelijke misslag en dat er nieuwe feiten waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft in haar verweerschrift aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het schorsingsverzoek van de vader, omdat incassomaatregelen niet in het belang van de relatie tussen partijen of de minderjarige zouden zijn.

Het hof heeft overwogen dat de moeder instemt met het verzoek van de vader om de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen. Het hof heeft vervolgens besloten om het verzoek van de vader toe te wijzen en de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. De behandeling van de zaak zal op een nader te bepalen datum worden voortgezet, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen. Deze beschikking is gegeven door de rechters M. van Nievelt, A. de Haan-Boerdijk en L. Linsen-Penning de Vries, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 februari 2011
Zaaknummer : 200.078.123/01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-9938 en FA RK 10-965
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Schlepers te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappermeer,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.G. Schnoor te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 1 december 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 1 september 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.078.121/01 (hierna te noemen: de hoofdprocedure) en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend. Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.078.123.
Van de zijde van de moeder is bij het hof op 21 december 2010 ten aanzien van het schorsingsverzoek van de vader een “verweerschrift houdende referteverklaring” ingekomen. In de begeleidende brief van de advocaat van de moeder is medegedeeld dat de moeder niet op de mondelinge behandeling zal verschijnen.
Van de zijde van de vader is bij het hof op 22 december 2010 een brief ingekomen waarin wordt medegedeeld dat zowel de vader als zijn advocaat niet ter zitting zullen verschijnen.
Gelet op voornoemde brieven heeft de mondelinge behandeling bepaald op 5 januari 2011 geen doorgang gevonden.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank voor zover voor het schorsingsverzoek van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de door de vader met ingang van 2 december 2009 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: de kinderalimentatie) van [naam minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige) bepaald op € 169,- per maand, vanaf 1 september 2010 telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen.
Het meer of anders verzochte met betrekking tot de kinderalimentatie heeft de rechtbank afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING VAN DE WERKING VAN
DE UITVOERBAARVERKLARING BIJ VOORRAAD VAN DE BESTREDEN
BESCHIKKING
1. In geschil is thans de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking, naar het hof begrijpt voor zover het de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie betreft.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking voor zover het de kinderalimentatie betreft voor de duur van het bij het hof aanhangige hoger beroep te schorsen.
Hij stelt hiertoe dat de opgelegde alimentatieverplichting op een juridische of feitelijke misslag berust, althans dat in casu sprake is van nieuwe, na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten, die, als zij aan de rechtbank bekend waren geweest voordat de beschikking werd gegeven, tot een andere beslissing zou hebben geleid.
3. De moeder heeft gesteld dat zij bereid is om met het nemen van incassomaatregelen te wachten totdat dit hof in de hoofdprocedure heeft beslist op het alimentatiegeschil. De moeder is van mening dat het niet alleen gaat om de belangen van de ouders in deze, maar ook om de belangen van het minderjarige kind van partijen. Zij is van mening dat het onverkort doorzetten van incassomaatregelen de spanningen tussen partijen zal doen toenemen en dat partijen elkaar met enige welwillendheid tegemoet dienen te treden. De moeder heeft dan ook geen bezwaar tegen het schorsingsverzoek van de vader en refereert zich aan het oordeel van het hof.
4. Het hof overweegt als volgt. Niettegenstaande het feit dat de moeder zich blijkens de kop boven haar verweerschrift lijkt te refereren aan het oordeel van dit hof, blijkt uit de inhoud van het verweerschrift dat de moeder geen bezwaar heeft tegen het schorsingsverzoek van de vader omdat eventuele incassomaatregelen – kort gezegd – niet in het belang van de relatie tussen partijen of in het belang van de minderjarige zouden zijn.
Het hof verstaat voornoemd verweerschrift van de moeder dan ook zo dat zij instemt met het verzoek van de vader om tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking over te gaan, in plaats van dat zij zich refereert aan het oordeel van het hof.
5. Het hof zal gelet op het voorgaande het verzoek van de vader toewijzen.
6. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING
schorst, met ingang van heden, de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking;
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, de Haan-Boerdijk en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2011.