ECLI:NL:GHSGR:2011:BP8941
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. Labohm
- A. Pannekoek-Dubois
- H. Hulsebosch
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot betaling van een som ineens in erfrechtelijke context
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot uitbetaling van een som ineens op grond van het erfrecht. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.R. Bügel, had in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de kantonrechter, dat was afgewezen op basis van verjaring. De verzoeker stelde dat hij recht had op een betaling van € 126.248,-, die bestond uit een hoofdsom van € 17.411,67 vermeerderd met wettelijke rente over een periode van 34 jaar, voor werkzaamheden die hij van 1 juli 1971 tot 1 juli 1974 op de boerderij van zijn vader had verricht.
De kantonrechter had overwogen dat de vordering op 1 juli 1975 verjaard was, maar de verzoeker betwistte dit en voerde aan dat het nieuwe erfrecht van toepassing was. Hij stelde dat zijn aanspraak op de som ineens pas zes maanden na het overlijden van zijn vader, op 30 juli 2008, opeisbaar was. Het hof oordeelde dat de verzoeker in redelijkheid en billijkheid geen aanspraak kon maken op de uitkering van de som ineens, ondanks zijn beroep op het erfrecht. Het hof concludeerde dat de verzoeker in de jaren 1971 tot 1974 een passende vergoeding had ontvangen voor zijn werkzaamheden op de boerderij en dat er geen sprake was van verjaring.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof de bestreden beschikking van de kantonrechter, waarmee het verzoek van de verzoeker werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige aanspraken binnen het erfrecht en de beoordeling van redelijkheid en billijkheid in dergelijke geschillen.