ECLI:NL:GHSGR:2011:BP9032

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.071.573/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Husson
  • A. van de Poll
  • M. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek tot ontslag van de curator in een curatelezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 16 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de broer van de betrokkene in zijn verzoek tot ontslag van de curator. De broer was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn verzoek tot opheffing van de ondercuratelestelling van de betrokkene en wijziging van de curator was afgewezen. De rechtbank had de betrokkene onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis en de huidige curator benoemd. De broer stelde dat hij als belanghebbende kon worden aangemerkt, maar het hof oordeelde dat hij niet tot de kring van belanghebbenden behoort die om het ontslag van de curator kunnen verzoeken. Het hof baseerde deze beslissing op artikel 1:385 lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek, waarin een limitatieve opsomming wordt gegeven van degenen die bevoegd zijn om een verzoek tot ontslag van de curator in te dienen. Het hof concludeerde dat de broer niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek, omdat zijn rechten of verplichtingen geen rechtstreekse betrekking hadden op deze zaak. De beslissing van het hof was een bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de verzoeken van de broer waren afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 maart 2011
Zaaknummer : 200.071.573/01
Rekestnr. rechtbank : EJ VERZ 10-81017
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de broer,
advocaat mr. C.R.D. Kommer te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [betrokkene],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat mr. D.F.J. Sol-Thoolen te’s-Gravenhage,
2. [curator],
werkzaam bij [Administratiekantoor],
kantoorhoudende te ’[vestigingsplaats],
hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. D.F.J. Sol-Thoolen te ’s-Gravenhage.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, zijn aangemerkt:
1. Berend KROFT,
begeleider van de betrokkene bij Parnassia,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
2. Ruud WILSON,
werkzaam bij Cross Care,
kantoorhoudende te ’s-Gravenhage.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De broer is op 3 augustus 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 mei 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie ‘s-Gravenhage.
De curator heeft op 30 november 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de broer zijn bij het hof op 14 september 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op verzoek van het hof heeft de rechtbank ’s-Gravenhage de beschikking van 23 oktober 2008 van die rechtbank, sector kanton, locatie ’s-Gravenhage, het hof toegezonden. Bij die beschikking is de betrokkene wegens een geestelijke stoornis onder curatele gesteld en de huidige curator tot curator benoemd.
De zaak is op 20 januari 2011 mondeling behandeld. Verschenen zijn: de broer, bijgestaan door zijn advocaat en de curator, bijgestaan door zijn advocaat. Voorts zijn aanwezig geweest de heer R. Wilson en mevrouw drs. G.C.A. Stapel (als psychiater verbonden aan Parnassia). De betrokkene en de heer B. Kroft zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. Nu de betrokkene in deze procedure wordt vertegenwoordigd door mr. Sol-Thoolen ziet het hof geen aanleiding om de betrokkene afzonderlijk in de gelegenheid te stellen zijn mening kenbaar te maken.
Omdat ter zitting uitsluitend de (opheffing) van de ondercuratelestelling van de betrokkene en de persoon van de curator aan de orde zijn gesteld, zijn partijen na de terechtzitting bij brief van 22 februari 2011 door het hof in de gelegenheid gesteld zich uiterlijk binnen twee weken na voormelde datum uit te laten over de ontvankelijkheid van de broer in zijn hoger beroep.
Bij brief van 9 maart 2011 van mr. Kommer, tevens houdende een aanvullende grond voor het hoger beroep, heeft de broer zich uitgelaten over zijn ontvankelijkheid.
Bij faxbericht van 9 maart 2011 van mr. Sol-Thoolen hebben de betrokkene en de curator zich uitgelaten over de ontvankelijkheid.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van de broer tot opheffing van de ondercuratelestelling van de betrokkene en tot wijziging van de curator afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
ONTVANKELIJKHEID
1. De broer stelt zich op het standpunt dat hij wel degelijk als belanghebbenden kan worden aangemerkt zoals bedoeld in artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De broer voert daartoe aan dat broers en zusters bij een verzoek tot curatele, naast de ouders, echtgenoot en de kinderen, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Bovendien is de broer in eerste aanleg als belanghebbende aangemerkt. Bevoegd tot het instellen van beroep bij een ondercuratelestelling zijn de personen aan wie een afschrift van de beschikking is gesteld en eventuele andere belanghebbenden.
2. De curator en de betrokkene stellen zich op het standpunt dat nu het gaat om ontslag van de (huidige) curator, de wet in artikel 1:385 lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek een limitatieve opsomming geeft van degenen die bevoegd zijn dit ontslag te verzoeken. De broer behoort niet tot deze groep van personen zodat hij niet kan worden ontvangen in zijn verzoek.
3. Het hof stelt voorop dat, nu de beoordeling van de hoedanigheid van een procespartij van openbare orde is, het hof de bevoegdheid van een partij ambtshalve dient te toetsen.
4. Het hof overweegt als volgt. Krachtens het bepaalde in artikel 1:385 lid 1 sub d BW kan de curator te allen tijde wegens gewichtige redenen op eigen verzoek, op verzoek van de uit hoofde van verkwisting of gewoonte van drankmisbruik onder curatele gestelde, op verzoek van het openbaar ministerie of ambtshalve door de kantonrechter worden ontslagen. De broer behoort op grond van voormeld artikel niet tot de personen die bevoegd zijn een verzoek tot ontslag van de curator in te dienen. Voorts is de broer niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv aan te merken nu zijn rechten of verplichtingen geen rechtstreekse betrekking hebben op deze zaak. Gelet op het vorenstaande zal de broer niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn inleidend verzoek.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
verklaart de broer niet-ontvankelijk in zijn inleidend verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Van de Poll en Van der Burght, bijge¬staan door mr. Wittich-de Ridder als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2011.