GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 5 januari 2011
Zaaknummer : 200.058.434/01
Rekestnr. rechtbank : 08-2190
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S. Zijdenbos te Leiden,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen te Prinsenbeek.
Als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven,
locatie Breda,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
regio Midden- en West Brabant,
locatie te Breda,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 25 februari 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 november 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De vader heeft op 10 mei 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 11 maart 2010, 23 maart 2010 en 5 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft op 17 maart 2010 zijn rapport van 1 oktober 2008 aan het hof overgelegd.
Op 18 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en namens Jeugdzorg: mevrouw N. Bahala. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, onder meer en met wijziging in zoverre van de beschikking van 16 april 2003, bepaald dat de moeder tijdelijk geen contact zal hebben met de hierna te noemen minderjarige voor een periode van een jaar met ingang van de datum van de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat staande het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders [in 1995] is geboren [de minderjarige], verder: de minderjarige. Hij verblijft bij de vader.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken aan de ouders, meer specifiek het contact tussen de moeder en de minderjarige.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: ten aanzien van de zorgregeling) en, in zoverre opnieuw beschikkende, zo nodig met verbetering en aanvulling van gronden, te bepalen dat er een zorgregeling zal zijn tussen de minderjarige en de moeder van een weekend per twee weken van vrijdag na school tot zondag 19.30 uur, waarbij de moeder op vrijdag voor het vervoer van de minderjarige zorgt (trein of auto) en de vader op zondagavond de terugkeer van de minderjarige naar [woonplaats vader] regelt, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen, in goed overleg te bepalen, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking in zijn geheel te bekrachtigen.
4. De moeder stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte een contactverbod voor de duur van één jaar heeft opgelegd en haar verzoek tot vaststelling van een contactregeling afgewezen. Ter onderbouwing van haar standpunt voert de moeder, onder meer, aan dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden en dat de bestreden beslissing onvoldoende is gemotiveerd in het licht van de beschikking van 28 januari 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage en de processtukken in eerste aanleg. De moeder realiseert zich dat er een situatie is ontstaan waarin de minderjarige sinds maart 2008 geen contact wil hebben met haar, maar zij kan zich daarbij niet neerleggen. De moeder meent dat bemiddeling tussen de vader en haar wellicht een oplossing kan bieden en stelt het hof voor om een deskundige te benoemen, dan wel – indien de vader niet wenst mee te werken – een ouderschapsonderzoek te gelasten zodat partijen zich kunnen heroriënteren op hun ouderschap. Gezien de opstelling van de vader, vraagt de moeder het contact tussen de moeder en de minderjarige op te bouwen.
5. De vader bestrijdt de stellingen van de moeder en stelt – onder meer – het volgende. De minderjarige wenst geen contact met zijn moeder en het stond de rechtbank vrij om op basis van het kinderverhoor ambtshalve een beslissing te nemen. Het door de rechtbank bepaalde tijdelijke contactverbod is in het belang van de minderjarige. De vader wenst niet mee te werken aan mediation dan wel een ouderschapsonderzoek.
Periode 30 november 2009 tot en met 30 november 2010
6. Het hof overweegt als volgt. Het tijdvak waarvoor het contactverbod geldt, is inmiddels verstreken, zodat de moeder ten aanzien van het contactverbod geen belang meer heeft bij haar verzoek tot vernietiging van de bestreden beslissing. Het hof zal dan ook het verzoek van de moeder de bestreden beschikking dienaangaande te vernietigen, verwerpen.
Periode vanaf 1 december 2010
7. Het hof overweegt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting als volgt. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om vaststelling van een contactregeling, afgewezen. Het hoger beroep van de moeder richt zich tevens op deze afwijzende beslissing. Nu dit verzoek niet ziet op een bepaalde periode en zich daarmee dus ook richt tot vaststelling van een contactregeling tussen haar en de minderjarige in de periode na 30 november 2010, heeft de moeder belang bij haar verzoek, zodat het hof daarover zal oordelen.
8. De minderjarige heeft blijk gegeven van grote weerstand tegen contact met zijn moeder. Gezien deze reactie zal dwang tot contact met de moeder het tegengestelde effect hebben van wat de moeder beoogt. Het hof is dan ook van oordeel dat, mede gezien de leeftijd van de minderjarige en de ernstige bezwaren waarvan hij tegen contact met de moeder heeft doen blijken, het thans forceren van contact tussen de moeder en de minderjarige zijn draagkracht te boven gaat, en derhalve in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige. Mitsdien is het niet in het belang van de minderjarige dat er een zorgregeling met de moeder wordt vastgesteld. Het hof zal dan ook het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling met de minderjarige, voor zover het betreft de periode vanaf 1 december 2010, afwijzen.
9. Anders dan de moeder ziet het hof, gelet op de bezwaren van de minderjarige tegen contact met de moeder, geen aanleiding om een ouderschapsonderzoek te gelasten.
10. Gelet op het vorenstaande zal het hof als volgt beslissen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verwerpt het hoger beroep voor zover dit ziet op vaststelling van een contactregeling tussen de moeder en de minderjarige tot en met 30 november 2010;
en, in aanvulling op de bestreden beschikking:
wijst af het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige voor zover het betreft de periode vanaf 1 december 2010.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van de Poll en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 januari 2011.