ECLI:NL:GHSGR:2011:BP9649

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.133/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. Labohm
  • E. Roelvink-Verhoeff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en draagkracht na ontbinding huwelijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie na de ontbinding van het huwelijk tussen de vrouw en de man. Het huwelijk is ontbonden op 20 april 2001, en bij beschikking van 1 april 2003 is de partneralimentatie vastgesteld op € 2.200,- per maand. De man heeft recentelijk een ontslagvergoeding ontvangen van € 290.455,48 en stelt dat hij deze moet reserveren voor zijn pensioen. De vrouw is van mening dat de man over voldoende draagkracht beschikt om de alimentatie te betalen en heeft in hoger beroep de wijziging van de alimentatie door de rechtbank Rotterdam aangevochten.

De mondelinge behandeling vond plaats op 21 januari 2011, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten. De vrouw heeft betoogd dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij zijn ontslagvergoeding daadwerkelijk voor zijn pensioen zal gebruiken. Het hof heeft vastgesteld dat de man over een aanzienlijk vermogen beschikt en dat hij in staat is om de alimentatie te voldoen. De vrouw heeft ook aangetoond dat zij, door haar handicap, niet in haar eigen behoefte kan voorzien.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de man tot wijziging van de alimentatie afgewezen. De behoefte van de vrouw aan de eerder vastgestelde alimentatie is onverminderd aanwezig, en het hof heeft geoordeeld dat de man voldoende draagkracht heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen. De beslissing is genomen op 2 maart 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 2 maart 2011
Zaaknummer : 200.069.133/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-2352
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.J.J.A. Ooms te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.J. Badenbroek-de Graaf te Bleiswijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 24 juni 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 april 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 11 augustus 2010 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 20 september 2010 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 9 juli 2010 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 5 januari 2011 een brief van 4 januari 2011 met bijlagen.
De zaak is op 21 januari 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De advocaat van de vrouw en de advocaat van de man hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de hierna te melden beschikking van 1 april 2003 van de rechtbank Rotterdam gewijzigd, in die zin dat de daarbij aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 9 april 2010 wordt bepaald op € 2.270,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat het volgende vast:
- op 20 april 2001 is het huwelijk van partijen ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 19 maart 2001 van de rechtbank Rotterdam in de registers van de burgerlijke stand;
- bij beschikking van 1 april 2003 is, met wijziging van voormelde beschikking van 19 maart 2001, de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie bepaald op € 2.200,- per maand;
- de arbeidovereenkomst van de man met [de voormalige werkgever] is met ingang van 1 november 2009 beëindigd;
- in het kader van deze beëindiging heeft de man een ontbindingsvergoeding ontvangen van € 290.455,48 bruto (verder: de ontbindingsvergoeding);
- de man heeft de gevolgen van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst laten berekenen door LNBB actuarissen en pensioenconsultants (verder: LNBB), zij hebben het zogenoemde pensioengat vanaf het vijfenzestigste levensjaar van de man begroot op een bedrag van € 24.863,- per jaar;
- om het ontstane pensioengat te dichten heeft LNBB berekend dat de man een bedrag van € 212.869,- dient te reserveren, ten gevolge waarvan de man bij het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd (vijfenzestigste) een ouderdomspensioen zal gaan ontvangen van € 66.874,- per jaar. Dit bedrag staat gelijk aan het pensioen dat hij zou gaan ontvangen indien zijn dienstverband onverkort zou hebben voortgeduurd tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van de man.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
De vorderingen
1. In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van 1 april 2003 af te wijzen.
3. De man bestrijdt het beroep. In incidenteel appel verzoekt de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat hij met ingang van 9 april 2010 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 1.780,65 per maand, zulks bij vooruitbetaling.
4. De vrouw verzet zich daartegen en vraagt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het incidenteel appel van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Pensioenreservering en draagkracht
5. Het hof leest in het betoog van de vrouw dat zij van mening is dat de man over voldoende draagkracht beschikt om de door haar gevorderde partneralimentatie te kunnen voldoen. Door de vrouw is onder meer het navolgende aangevoerd:
- door de man is niet aangetoond dat hij een groot deel van zijn ontslag vergoeding daadwerkelijk gaat aanwenden voor zijn pensioen;
- ten onrechte gaat de rechtbank voor de vaststelling van het vermogen van de man uit van de fiscale aangifte 2007;
- de man heeft ruimschoots ander vermogen om in zijn eventuele pensioengat te voorzien;
- indien het zo zou zijn dat de man daadwerkelijk minimale inkomsten uit vermogen genereert, ligt het in de rede dat de man de panden met een geschatte verkoopwaarde van € 1.260.500,- gaat verkopen, de man heeft dan ook absoluut geen noodzaak om de door hem ontvangen ontbindingsvergoeding (deels) te reserveren voor zijn pensioen.
6. De man heeft verweer gevoerd, onder meer stellende dat de door hem ontvangen ontslagvergoeding dient te worden gereserveerd om het ontstane pensioengat te dichten. De man is het er mee eens dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht rekening heeft gehouden met een rendement van 4% op zijn huidige vermogen. De man is van mening dat zijn huidige vermogen niet als dekking kan worden gebruikt voor zijn toekomstige pensioengat. De man stelt voorts dat hij slechts minimale inkomsten heeft uit de panden die hij verhuurt. Verder is de man van mening dat het redelijk is dat ook de vrouw meedraagt in de niet verwijtbare inkomens terugval van de man.
9. Het hof overweegt als volgt. De man heeft geen recente financiële gegevens in het geding gebracht. Uit de aangifte Inkomstenbelasting 2008 van de man die door de vrouw in het geding is gebracht volgt dat de man over een zeer aanzienlijk vermogen beschikt. Het vermogen heeft een voldoende grote omvang dat de man daarmee ook zijn toekomstige pensioengat ruimschoots kan dichten. Voorts is het niet uitgesloten dat de man in de toekomst nog een nieuwe werkkring vindt. Onder de gegeven omstandigheden is het hof van oordeel dat de man een deel van de door hem ontvangen ontslagvergoeding kan aanwenden ter aanvulling van zijn inkomen. Voorts acht het hof het in de onderhavige situatie aanvaardbaar dat, voor zover het rendement uit dit vermogen, de WW-uitkering en de ontslagvergoeding niet toereikend zijn, de man wat zal interen op dit vermogen.
10. Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat de man over meer dan voldoende draagkracht beschikt om de bij voormelde beschikking van 1 april 2003 bepaalde partneralimentatie te voldoen.
Behoefte
11. Nu de grieven van de vrouw doel hebben getroffen dient het hof de overige verweren van de man te beoordelen die hij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht. Een van de verweren van de man betreft de behoefte van de vrouw.
12. Het hof overweegt als volgt. Bij beschikking van 1 april 2003 van de rechtbank Rotterdam is de partneralimentatie vastgesteld op een bedrag van € 2.200,- per maand (thans: € 2.543,78).
13. Ter zitting en in eerste aanleg heeft de vrouw verklaard dat zij onverminderd behoefte heeft aan dit bedrag. Ter staving van deze stelling heeft zij in eerste aanleg een behoeftelijst overgelegd, welke behoeftelijst het hof tot uitgangspunt zal nemen.
14. De vrouw heeft de stelling van de man dat zij samenwoont met haar meerderjarige dochter gemotiveerd weersproken, zodat het hof hieraan voorbij zal gaan.
15. Zelfs indien het hof geen rekening houdt met de door de man bestreden posten in de behoeftelijst van de vrouw – de kosten huishoudelijke en persoonlijke hulp, kosten voor haar meerderjarige dochter – is het hof van oordeel dat de behoefte van de vrouw aan het bedrag van (thans) € 2.543,78 onverminderd aanwezig is.
16. Naar het oordeel van het hof is uit de door de vrouw overgelegde stukken en hetgeen het hof ter zitting heeft waargenomen voldoende vast komen te staan dat de vrouw, die gedurende het huwelijk ernstig gehandicapt is geraakt, niet in staat is om geheel of ten dele in haar eigen behoefte te voorzien.
17. Voor zover de man heeft betoogd dat de vrouw beschikt over enig vermogen, gaat het hof aan deze stelling voorbij. Immers, de vrouw heeft verklaard dat zij volledig op het vermogen dat zij heeft verkregen bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft moeten interen, welke verklaring wordt ondersteund door de door de vrouw overgelegde aangifte Inkomstenbelasting 2008 waarin geen vermogen in Box 3 staat vermeld. Het hof is derhalve van oordeel dat de vrouw nog steeds behoefte heeft aan de door de rechtbank destijds vastgestelde bijdrage.
Vernietiging
18. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het inleidende verzoek van de man zal afwijzen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van 1 april 2003 van de rechtbank Rotterdam, af;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Labohm en Roelvink-Verhoeff, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 maart 2011.