"(...)
2.2. [De Inspecteur] stelt zich op het standpunt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. [De Inspecteur] verwijst ter onderbouwing hiervan naar een op 27 januari 2009 door dhr. [A], gecertificeerd WOZ-taxateur, opgemaakt taxatierapport. [De Inspecteur] voert verder - samengevat - aan dat met de ongunstige indeling van het huis rekening is gehouden. [De Inspecteur] benadrukt dat de eerste verdieping van [belanghebbendes] woning op gebruikelijke wijze is ingedeeld. Op de tweede verdieping is de indeling ongunstig, dit is echter ook bij de vergelijkingsobjecten het geval. Volgens [de Inspecteur] zijn ook de andere door [belanghebbende] genoemde waardedrukkende factoren erkend en hebben deze geleid tot een lagere waarde dan in het primaire besluit. Het verschil hiertussen overschrijdt echter niet de bezwaarmarge van artikel 26a Wet WOZ.
Tevens wijst [de Inspecteur] er op dat de WOZ-waarde van een woning dient te worden bepaald aan de hand van een systematisch vergelijking met vergelijkbare woningen waarvan de verkoopcijfers (rond de waardepeildatum) bekend zijn. De WOZ-waarde kan derhalve niet van de vastgestelde WOZ-waarde van een vergelijkbare woning worden afgeleid, aldus [de Inspecteur].
Voorts is [de Inspecteur] van mening dat er een zorgvuldige en goed onderbouwde taxatie is uitgevoerd, waarbij voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en [belanghebbendes] woning. Hierbij merkt [de Inspecteur] op dat de grondprijzen in de kernen van [Z], [P] en [Q] gelijk zijn.
2.3. [Belanghebbende] kan zich met de bestreden uitspraak niet verenigen. [Belanghebbende] meent dat de waarde op € 275.000,- dient te worden vastgesteld. [Belanghebbende] verwijst daartoe naar een vergelijking met het referentieobject [b-straat 2], welke een WOZ-waarde van € 312.000,- heeft.
[Belanghebbende] voert verder - samengevat - aan dat [de Inspecteur] de vastgestelde waarde onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voorts is [belanghebbende] van mening dat [de Inspecteur] de waarde te weinig naar beneden heeft bijgesteld, rekening houdend met de door [de Inspecteur] erkende waardedrukkende factoren. Deze vertegenwoordigen een grotere waarde dan de € 8000,- die [de Inspecteur] hieraan toekent. [Belanghebbende] wijst hierbij met name op de bovenverdieping, wat een geheel open zolder is, zonder slaapkamers. Ter onderbouwing hiervan verwijst [belanghebbende] naar een uitspraak van het Hof 's-Gravenhage van 25 augustus 2009. Daarnaast heeft [de Inspecteur] een aantal aantoonbare waardedrukkende effecten niet meegewogen, aldus [belanghebbende].
Tot slot verzoekt [belanghebbende] om toekenning van forfaitaire proceskosten, omdat [de Inspecteur] pas in de beroepsfase de WOZ-waarde inzichtelijk heeft gemaakt. Hiertoe verwijst [belanghebbende] naar een uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 14 mei 2009.
2.4. De rechtbank overweegt het volgende.
[Belanghebbende] was op 1 januari 2008 eigenaar van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [Z].
De waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1993/1994, 22 885, nr. 36, blz. 44). De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op [de Inspecteur].
Naar het oordeel van de rechtbank is [de Inspecteur], gelet op het in beroep overgelegde taxatierapport en de daarop ter zitting gegeven nadere toelichting in de op hem rustende bewijslast geslaagd. [De Inspecteur] heeft, ter onderbouwing van de vastgestelde waarde een taxatierapport in geding gebracht waarbij is uitgegaan van de marktgegevens van de volgende, in dezelfde soort kern met gelijke grondprijzen als de woning van [belanghebbende] gelegen, [drie] referentieobjecten:
(...)
Het taxatierapport is onder meer voorzien van een foto van de woning van [belanghebbende], van foto's van de referentieobjecten alsmede van een waardeopbouw voor [belanghebbendes] woning aan de hand van de waardeopbouw van de referentieobjecten. Naar volgt uit het taxatierapport is de waarde van de woning bepaald door middel van de vergelijkingsmethode.
De rechtbank is van oordeel dat de in het taxatierapport opgenomen referentieobjecten, gelet onder meer op het type woning, de bouwstijl, perceeloppervlakte en inhoud in zodanige mate vergelijkbaar zijn met de woning van [belanghebbende], dat de verkoopprijzen van de referentieobjecten als uitgangspunt hebben kunnen dienen bij het bepalen van de waarde van de woning van [belanghebbende].
Gelet op de bij het taxatierapport gevoegde waardeopbouw, alsmede de daarop door [de Inspecteur] gegeven toelichting is de rechtbank voorts van oordeel dat [de Inspecteur] met de verschillen tussen de referentieobjecten en de woning wat betreft onder meer inhoud, perceeloppervlakte, kwaliteit en bouwjaar in voldoende mate rekening heeft gehouden en de daardoor verkregen waarderingsverschillen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De verschillen zijn daarbij niet van zodanige omvang dat dit maakt dat de referentieobjecten niet goed bruikbaar zijn.
Daarnaast heeft [de Inspecteur] bij de beoordeling voldoende rekening gehouden met de diverse waardedrukkende factoren. Hierbij acht de rechtbank van belang dat, zoals door [de Inspecteur] onweersproken ter zitting gesteld, zowel [belanghebbendes] woning als de referentieobjecten bestaan uit een benedenverdieping, een eerste verdieping en een bovenverdieping, welke niet in kamers is ingedeeld. Derhalve zit deze waardedrukkende factor verdisconteerd in de verkoopcijfers van de referentieobjecten. De door [belanghebbende] aangehaalde uitspraak van het Hof 's-Gravenhage van 25 augustus 2009 maakt dit niet anders, reeds omdat het in voormelde uitspraak een andere situatie betrof, waarbij de vergelijkingsobjecten in tegenstelling tot het onderhavige geval wel verschilden met het betreffende object. Voorts zijn in het taxatierapport alle onderdelen van [belanghebbendes] woning omschreven als gemiddeld. Hierdoor is de prijs per m³ van [belanghebbendes] woning lager gewaardeerd dan de referentieobjecten.
Ook hetgeen [belanghebbende] voor het overige naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank niet van de onjuistheid van de door [de Inspecteur] vastgestelde waarde kunnen overtuigen. De rechtbank is met [de Inspecteur] van oordeel dat een herleiding van de waarde op basis van een vastgestelde WOZ-waarde van een vergelijkbare woning, niet als een op artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ gebaseerde methode van waardebepaling worden beschouwd. Met de door [belanghebbende] gebruikte methode is door hem voorgestane WOZ-waarde van € 275.000,- dan ook niet aannemelijk gemaakt.
Nu ook anderszins geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen zijn die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat [de Inspecteur] de vastgestelde WOZ-waarde van € 298.000,- voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij merkt de rechtbank op dat weliswaar in het taxatierapport de waarde van de woning is bepaald op € 290.000,-, dus lager dan de bij de beschikking vastgestelde waarde, maar dat gelet op artikel 26a van de Wet WOZ het aanvankelijk door [de Inspecteur] vastgestelde bedrag geacht wordt juist te zijn.
Het beroep is daarom ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, nu de waarde zoals in eerste instantie vastgesteld in beroep juist is, althans geacht wordt juist te zijn. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat [belanghebbende] in zijn processuele belangen is geschaad.
(...)"