"(...)
2.9 [De Inspecteur] heeft de door hem uiteindelijk verdedigde WOZ-waarde van € 952.000,- gebaseerd op de bevindingen van een taxateur en door deze aangevoerde vergelijkingsobjecten, vastgelegd in een taxatierapport van 8 januari 2009.
2.10 Anders dan [belanghebbenden] wellicht [menen], mogen vergelijkingsobjecten ook nog in bezwaar en beroep worden aangevoerd (arresten van het gerechtshof Leeuwarden van 13 februari 2004, LJN: A04021 en 11 juni 2004, LJN: AP1766). De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] aan de hand van de in beroep gebruikte vergelijkingsobjecten [a-straat 2] en [3] - die van hetzelfde type en dezelfde grootte zijn als de onroerende zaak - en met de door hem na de schorsing gegeven toelichting, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2007, rekening houdend met de verschillen tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten, ten minste € 952.000,- bedroeg. In dat verband overweegt de rechtbank dat het zeven etages lager gelegen vergelijkingsobject [a-straat 2], dat één dubbele parkeerplaats heeft, op 6 januari 2006 is verkocht voor € 1.010.000. Volgens [de Inspecteurs] taxateur bedraagt de waarde van dit vergelijkingsobject, inclusief de dubbele parkeerplaats, per 1 januari 2007 € 1.040.000,-. Het drie etages lager gelegen [a-straat 3], eveneens inclusief één dubbele parkeerplaats, is op 4 december 2006 verkocht voor € 1.100.000,-. De rechtbank ziet in de door [belanghebbenden] overgelegde stukken geen aanknopingspunten voor het oordeel dat [de Inspecteur] er ten onrechte vanuit is gegaan dat de vergelijkingsobjecten zijn verkocht met een dubbele parkeerplaats.
2.11 [Belanghebbenden] [hebben] de door [hen] verdedigde lagere waarde onder meer onderbouwd met een e-mail van [makelaardij] van 6 januari 2009 waarin [makelaardij] een verkoopprijs van € 680.000,- tot € 700.000,- haalbaar acht. Hoewel in deze e-mail is vermeld dat de waardering gebaseerd is op een vergelijking van recente transacties van soortgelijke woningen in de omgeving van de onroerende zaak, ontbreken concrete gegevens daarvan. Daarnaast is de waardepeildatum in de onderhavige zaak (1 januari 2007) gelegen twee jaar voor de datum waarop [makelaardij] de onroerende zaak heeft gewaardeerd. Gelet op deze omstandigheden kan aan de e-mail voor de bepaling van de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2007 onvoldoende betekenis worden gehecht. Ook het taxatierapport dat op 8 juli 2003 is opgemaakt, is te ver van de waardepeildatum verwijderd en kan daarom niet leiden tot het oordeel dat de (nader) bepaalde waarde van de onroerende zaak te hoog is.
2.12 De door [belanghebbenden] genoemde objecten [a-straat 4], op 15 juni 2006 verkocht voor € 665.000,-, [a-straat 5], op 27 december 2005 verkocht voor € 705.000,- en [a-straat 6], op 30 maart 2007 voor € 690.000,- verkocht, zijn naar het oordeel van de rechtbank minder goed vergelijkbaar dan de door [de Inspecteur] gebruikte vergelijkingsobjecten, nu deze appartementen blijkens [de Inspecteurs] taxatierapport veel lager zijn gelegen dan de onroerende zaak (te weten op de zesde en zevende etage).
2.13 [Belanghebbenden] [hebben] zich op het standpunt gesteld dat voor het vergelijkingsobject [a-straat 2] uitgegaan dient te worden van de datum van de koopovereenkomst, zijnde 19 april 2005 en dat deze verkoop daarom te ver is verwijderd van de waardepeildatum. Gelet op de in artikel 17 Wet WOZ opgenomen waardedefinitie, kan de rechtbank dit standpunt niet volgen. (zie Gerechtshof 's- Hertogenbosch, 12 maart 2004, LJN: AP0969).
2.14 De stelling van [belanghebbenden] dat de onroerende zaak een eenvoudiger interieur dan [a-straat 2] heeft en dat sprake is van scheuren en breuken, kan evenmin leiden tot het oordeel dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. Voor dat oordeel acht de rechtbank van belang dat in een eerdere procedure over de onroerende zaak is gebleken dat twee taxateurs deze hebben bezocht en hebben geconstateerd dat een groot aantal scheuren gebruikelijke krimpscheuren betreffen. De taxateurs hebben in de scheurvorming geen nadelig effect gezien op de waarde van de onroerende zaak. Voor zover al aangenomen moet worden dat wel sprake is van een waardedrukkend effect, gaat de rechtbank ervan uit dat dit reeds is verdisconteerd in de door [de Inspecteur] nader vastgestelde waarde van de onroerende zaak van € 952.000,-, nu de prijs per m² van de onroerende zaak op de waardepeildatum (€ 5.877,-) lager ligt dat de prijs per m² van de vergelijkingsobjecten (€ 6.420,- en € 6.790,-). Datzelfde geldt ten aanzien van de stelling van [belanghebbenden] dat de onroerende zaak een eenvoudiger interieur heeft dan [a-straat 2].
2.15 [Belanghebbendens] betoog dat [hun] berging niet in de kelder van [A] is gelegen, maar in het naastgelegen pand en dat dit een waardedrukkend effect heeft, kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet slagen. Met [de Inspecteur] is de rechtbank van oordeel dat het verschil tussen een berging in de kelder of een berging in het naastgelegen pand op een totale waarde van € 952.000,- geen noemenswaardig nadelig effect zal hebben op de waarde van de onroerende zaak.
2.16 De stelling van [belanghebbenden] dat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten lager zijn, omdat in de transactieprijzen van de door [de Inspecteur] gehanteerde vergelijkingsobjecten een bedrag is opgenomen van € 5.000,- voor de reservefondsen van de vereniging van eigenaren, treft evenmin doel. [Belanghebbenden] [hebben] niet aannemelijk gemaakt dat er in de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten rekening is gehouden met de reservefondsen van de vereniging van eigenaren. Voor zover er al vanuit moet worden gegaan dat de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten € 5.000,- lager zijn dan de bedragen waarvan [de Inspecteur] is uitgegaan, is de rechtbank van oordeel dat dit - gelet op het geringe verschil - niet kan leiden tot het oordeel dat de door [de Inspecteur] in beroep vastgestelde waarde voor de onroerende zaak in een onjuiste verhouding staat tot die (lagere) verkoopprijzen.
2.17 De overige door [belanghebbenden] aangevoerde waardedrukkende (omgevings)factoren zoals de aanwezigheid van bussen, geluidsoverlast (ten gevolge van evenementen) en de (plannen voor de) bouw van hoge gebouwen, gelden evenzeer voor de door [de Inspecteur] gehanteerde vergelijkingsobjecten, zodat aangenomen wordt dat deze in de daarvoor gerealiseerde verkoopprijzen tot uitdrukking zijn gekomen en derhalve in de door [de Inspecteur] verdedigde waarde voor de onroerende zaak zijn verdisconteerd.
2.1.8 Ten aanzien van [belanghebbendens] stelling dat [zij] ten onrechte niet [zijn] gehoord, overweegt de rechtbank dat in artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is bepaald dat een belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, wordt gehoord op zijn verzoek. Nu niet is gebleken dat [belanghebbenden] in bezwaar [hebben] verzocht te worden gehoord, treft [hun] stelling geen doel.
2.19 Nu hetgeen [belanghebbenden] voor het overige naar voren [hebben] gebracht evenmin kan volgen dat de door [de Inspecteur] uiteindelijk verdedigde WOZ-waarde van € 952.000,- te hoog is, zal de rechtbank de in de uitspraak op bezwaar vastgestelde waarde verminderen tot € 952.000,- en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
(...)"