Rolnummer: 22-001406-10
Parketnummer: 09-611322-09
Datum uitspraak: 14 maart 2011
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 februari 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats],
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 28 februari 2011.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. Voorts is de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2009 te Zoetermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een vrachtwagen met oplegger), daarmede rijdende over de weg, de [straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte, heeft aldaar
- gereden terwijl door de (rechter) spiegels van voornoemd motorrijtuig niet de vereiste wettelijke zichtvelden op grondniveau werden weergegeven, immers door een gordijn (welke in de cabine voor het (rechter)portierraam van voornoemd motorrijtuig aanwezig was) en/of de (foutief) afgestelde (rechter)spiegels werd het niet waarneembare gedeelte op grondniveau rechts naast het motorrijtuig (in plaats van de wettelijke 25 centimeter) vergroot tot 384 centimeter, althans tot meer dan de wettelijke 25 centimeter (waardoor verkeer dat zich rechts naast en/of rechts achter het motorrijtuig bevond niet, althans niet optimaal waarneembaar was), en/of
- gereden terwijl het zicht in de (rechter)spiegels werd belemmerd doordat deze (in ernstige mate) waren vervuild, en/of
- onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij, verdachte, een fietser die zich op de [straat] naast, althans rechts achter hem, verdachte, bevond, niet (tijdig) gezien, en/of
- (vervolgens) bij het naar rechts afslaan teneinde de [laan] op te rijden, voornoemde fietser niet voor laten gaan en/of geen voorrang verleend, en/of
- bij het naar rechts afslaan de bak van de oplegger in de bocht steeds meer richting voornoemde fietser gedraaid waardoor deze fietser werd ingesloten en ten val is gekomen en waardoor deze fietser (vervolgens) door hem, verdachte, is overreden, en/of waardoor deze fietser, genaamd [slachtoffer] werd gedood;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 januari 2009 te Zoetermeer als bestuurder van een voertuig (vrachtauto met oplegger), daarmee rijdende op de weg, de [straat], als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte, heeft aldaar
- gereden terwijl door de (rechter) spiegels van voornoemd motorrijtuig niet de vereiste wettelijke zichtvelden op grondniveau werden weergegeven, immers door een gordijn (welke in de cabine voor het (rechter)portierraam van voornoemd motorrijtuig aanwezig was) en/of de (foutief) afgestelde (rechter)spiegels werd het niet waarneembare gedeelte op grondniveau rechts naast het motorrijtuig (in plaats van de wettelijke
25 centimeter) vergroot tot 384 centimeter, althans tot meer dan de wettelijke 25 centimeter (waardoor verkeer dat zich rechts naast en/of rechts achter het motorrijtuig bevond niet, althans niet optimaal waarneembaar was), en/of
- gereden terwijl het zicht in de (rechter) spiegels werd belemmerd doordat deze (in ernstige mate) waren vervuild, en/of
- onvoldoende aandacht gehouden voor de verkeerssituatie ter plaatse, immers heeft hij, verdachte, een fietser die zich op de [straat] naast, althans rechts achter hem, verdachte, bevond, niet (tijdig) gezien, en/of
- (vervolgens) bij het naar rechts afslaan teneinde de [laan]op te rijden, voornoemde fietser niet voor laten gaan en/of geen voorrang verleend, en/of
- bij het naar rechts afslaan de bak van de oplegger in de bocht steeds meer richting voornoemde fietser gedraaid waardoor deze fietser werd ingesloten en ten val is gekomen en waardoor deze fietser (vervolgens) door hem, verdachte, is overreden, en/of waardoor voornoemde fietser, genaamd [slachtoffer], werd gedood, en/of
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Aanhoudingsverzoek van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi als zijn primaire standpunt verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde onder meer - kort gezegd - een nieuw reconstructieonderzoek te doen uitvoeren.
Ter adstructie van dit verzoek heeft de raadsman aangevoerd dat de politie bij de reconstructie gebruik heeft gemaakt van een gebrekkige of ondeugdelijke onderzoeksmethode dan wel dat de uitvoering hiervan gebrekkig of ondeugdelijk is geweest. Dit is, aldus de raadsman, met name het geval doordat niet duidelijk is of de oogpunten zijn vastgesteld met draaiende motor en eveneens onduidelijk is of er bij het onderzoek naar de vervuiling van de spiegels rekening is gehouden met het feit dat de vrachtwagen van de verdachte was uitgerust met elektrisch verwarmde spiegels en dat de spiegels daarom ten tijde van het ongeluk mogelijk schoner waren dan ten tijde van de reconstructie, die vijf dagen later heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De ongevallenanalisten (deskundige 1) en (deskundige 2), die zowel de verkeersongevalsanalyse als de reconstructie op de plaats van het ongeval hebben uitgevoerd, zijn op de terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2011 als deskundigen gehoord. Zij hebben beiden verklaard dat bij de reconstructie de oogpunten zijn vastgesteld met een draaiende motor, zodat de luchtvering van de stoel in werking was gesteld en de stoel derhalve op dezelfde hoogte stond als ten tijde van het ongeval. Voorts hebben zij verklaard dat de mate van vervuiling van de spiegels op het moment van de reconstructie niet wezenlijk anders was dan ten tijde van het ongeluk, nu de vrachtwagen na het ongeluk door de verbalisanten vervoerd is bij droog weer en vervolgens in een verwarmde ruimte heeft stilgestaan tot het moment van de reconstructie.
Daarmee zijn de door de raadsman opgeworpen onduidelijkheden voldoende verhelderd en wordt weerlegd dat er sprake is geweest van een gebrekkige of ondeugdelijke (uitvoering van de) onderzoeksmethode. Nu de raadsman ook overigens daartoe onvoldoende heeft aangevoerd, wordt zijn verzoek tot het houden van een nieuwe reconstructie afgewezen.
Gevoerd (Meer- en Vaart)verweer
De raadsman heeft aangevoerd dat niet valt uit te sluiten dat de verdachte het slachtoffer destijds ook in zijn spiegels zou hebben gemist indien zijn rechter spiegels wel correct zouden zijn afgesteld en dat er derhalve mogelijk sprake is geweest van een 'klassieke dode-hoeksituatie'.
Het hof verwerpt dit verweer, nu uit het proces-verbaal van reconstructie d.d. 24 april 2009 blijkt dat de verdachte tijdens het maken van de desbetreffende bocht het slachtoffer had kunnen waarnemen als zijn spiegels schoon waren geweest en zouden zijn afgesteld volgens de wettelijke norm en het hof - zoals hierboven overwogen - geen aanleiding ziet om aan te nemen dat deze conclusie is gebaseerd op een gebrekkige of ondeugdelijk uitgevoerde onderzoeksmethode.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 januari 2009 te Zoetermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, een vrachtwagen met oplegger, daarmede rijdende over de weg, de [straat], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig als volgt te handelen:
hij, verdachte, heeft aldaar
- gereden terwijl door de rechterspiegels van voornoemd motorrijtuig niet de vereiste wettelijke zichtvelden op grondniveau werden weergegeven, immers door de foutief afgestelde rechterspiegels werd het niet waarneembare gedeelte op grondniveau rechts naast het motorrijtuig in plaats van de wettelijke 25 centimeter vergroot tot 384 centimeter, waardoor verkeer dat zich rechts naast en/of rechts achter het motorrijtuig bevond niet, althans niet optimaal waarneembaar was, en/of
- gereden terwijl het zicht in de rechterspiegels werd belemmerd doordat deze (in ernstige mate) waren vervuild, en
- vervolgens een fietser die zich op de [straat] bevond niet gezien en
- bij het naar rechts afslaan een fietser overreden, waardoor deze fietser, genaamd [slachtoffer] werd gedood.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte verwijtbaar onvoorzichtig heeft gehandeld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse d.d. 24 april 2009 blijkt dat het in de rechter buitenspiegels niet waarneembare gedeelte op grondniveau rechts naast de vrachtwagen in plaats van de wettelijke 25 centimeter was vergroot tot ongeveer 384 centimeter en dat deze spiegelglazen ernstig vervuild waren.
Uit het proces-verbaal van reconstructie blijkt dat de verdachte tijdens het maken van de desbetreffende bocht het slachtoffer
- niet kon waarnemen met de spiegelafstelling zoals aangetroffen;
- mogelijk niet heeft kunnen waarnemen met de spiegelafstelling volgens de wettelijke norm, met vervuiling op de rechter buitenspiegelglazen;
- zou hebben kunnen waarnemen met de spiegelafstelling volgens de wettelijke norm en met schoongemaakte rechter buitenspiegelglazen.
Vaststaat dat verdachte een verkeersovertreding heeft begaan door het slachtoffer niet de voorrang te verlenen die hem toekwam.
Uit vaste jurisprudentie blijkt dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de en Wegenverkeerswet 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de ernst van de verkeersovertreding de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Met betrekking tot de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan merkt het hof allereerst op dat het een feit van algemene bekendheid is, dat bij een dermate lang en groot voertuig als waar de verdachte in reed, een juiste afstelling van de spiegels en het rijden met schone spiegels, waardoor de bestuurder goed zicht heeft op hetgeen zich om hem heen afspeelt, van zeer groot belang is voor de veiligheid van de overige aan het verkeer deelnemende personen. Met name een beroepschauffeur dient zich daarvan bewust te zijn en op hem rust dan ook bij uitstek de verantwoordelijkheid om slechts met goed afgestelde en schone spiegels aan het verkeer deel te nemen.
In het onderhavige geval is het rechts naast de vrachtwagen niet waarneembare gedeelte van 384 centimeter (in vergelijking met de wettelijk toegestane 25 centimeter) extreem groot te noemen, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep door de deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] afgelegde verklaringen. In dit verband kan verdachte niet baten dat hij, zoals hij heeft gesteld, de spiegel(bediening) destijds met behulp van een collega chauffeur op een daarvoor bedoelde spiegel-afstelplaats heeft afgesteld, nu de vaststellingen van de politie slechts kunnen leiden tot het oordeel dat hetzij die stelling onjuist is geweest, hetzij in die stelling nadien wijziging is opgetreden, voor welke beide mogelijkheden verdachte verantwoordelijk is.
Het belang van schone spiegels klemde des te meer, daar er ten tijde van het ongeval sprake was van invallende duisternis en lichte motregen. De voormelde deskundigen hebben vastgesteld, en ter terechtzitting nader onderbouwd, dat de spiegelglazen meer dan bovengemiddeld vervuild waren.
Gelet op het bovenstaande - in onderling verband en in samenhang bezien - is het hof van oordeel dat het handelen van de verdachte (aan het verkeer deelnemen met een vrachtwagencombinatie waarvan de spiegels verkeerd afgesteld en vervuild zijn, waardoor het zicht aan de rechterkant van de vrachtwagen zeer slecht is) als aanmerkelijk onvoorzichtig is aan te merken en derhalve schuld oplevert in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, alsmede tot een ontzegging van de bevoegheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straffen en de bijkomende straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich als bestuurder van een vrachtwagen op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, waardoor een ernstig verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan de twaalfjarige [slachtoffer] is overleden. Dit buitengewoon trieste ongeval en de plotselinge dood van het jeugdige slachtoffer hebben diepe sporen nagelaten in het leven van de nabestaanden, zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring door de moeder van het slachtoffer.
Het ongeval heeft evenwel ook grote invloed gehad op het leven van de nog jonge verdachte. Zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij niet meer in staat is om vrachtwagen te rijden en dat het ongeval hem nog elke dag bezighoudt. Hij heeft ter terechtzitting het hof overtuigd van zijn medeleven jegens de nabestaanden. Gelet hierop, alsmede op het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 11 februari 2011 niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, zal het hof de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd.
Ondanks het feit dat het hof van oordeel is dat er sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig handelen in plaats van zeer onvoorzichtig handelen, zoals door de rechtbank is bewezenverklaard, ziet het hof - alles overwegende - geen aanleiding om een andere straf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde straffen en bijkomende straf dan ook passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 120 (honderdtwintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. M.P.J.G. Göbbels, mr. R.M. Bouritius en mr. S.J.A.M. van Gend,
in bijzijn van de griffier mr. L.S. van Es.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 maart 2011.
Mr. S.J.A.M. van Gend is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.