GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 6 april 2011
Zaaknummer : 200.076.097/01
Rekestnrs. rechtbank : FA RK 09-8335 en FA RK 09-9328
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen mr. P.J.W. de Water te Katwijk, thans mr. P.J.Ph. Dietz de Loos te Wassenaar,
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L. Rijsdam te Katwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 26 oktober 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 juli 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.
De moeder heeft op 6 december 2010 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 8 november 2010 een brief van 5 november 2010 met bijlagen;
- op 28 januari 2011 een (fax)brief met dezelfde datum met bijlagen;
- op 18 februari 2011 een (fax)brief met dezelfde datum met bijlagen;
- op 1 maart 2011 een faxbrief met dezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 2 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de nader te noemen minderjarigen met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 410,- per maand per kind. De bepaling van de kinderbijdrage is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 9 december 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook te noemen: kinderalimentatie) van de minderjarigen:
- [naam], geboren op [geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats], en
- [naam], geboren op [geboortedatum in] 2005 te [geboorteplaats],
verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen (het hof begrijpt:) voor wat betreft de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder om een door de vader aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen alsnog af te wijzen, althans een lagere bijdrage vast te stellen en met ingang van een zodanige datum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel de twee grieven van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Behoefte van de minderjarigen
4. De behoefte van de minderjarigen staat als niet weersproken vast.
5. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te betalen van € 410,- per maand per kind. De vader meent dat er bij hem geen sprake is van een verwijtbaar inkomensverlies dat voor herstel vatbaar is. De vader kon zijn werk als deelvisser-stuurman bij [naam bedrijf te plaats] om medische redenen niet langer volhouden. Tijdens zijn werkzaamheden had hij last van concentratieproblemen. Uit de door de vader overgelegde rapportage van de bedrijfsarts blijkt dat er bij hem sprake is van een beperking in persoonlijk en sociaal functioneren. De vader heeft nog altijd last van die beperking. Voor de veiligheid van hemzelf en die van anderen heeft de vader besloten om van baan te veranderen. Gezien het inkomen dat de vader thans verwerft, is hij van mening dat er onvoldoende draagkracht is om kinderalimentatie te kunnen voldoen. Ter terechtzitting is namens de vader aanvullend verklaard dat hij niet meer terug zal keren naar zijn oude werkgever. Sinds een week zit de vader, vanwege spanningen rondom de echtscheiding, in de Ziektewet.
6. De moeder betwist de stellingen van de vader in hoger beroep. Ten tijde van de procedure heeft de vader nimmer onderbouwd waarom het voor hem niet meer mogelijk was om werkzaam te zijn als deelvisser-stuurman. Daarbij komt dat de vader thans werkzaam is als vrachtwagenchauffeur, hetgeen ook de nodige concentratie van iemand vereist. De moeder ziet niet in dat er bij de vader sprake is van concentratieverlies ten gevolge van een beperking in zijn persoonlijk en sociaal functioneren. De moeder is dan ook, evenals de rechtbank, van mening dat de vader een verdiencapaciteit heeft van € 55.352,- bruto per jaar en derhalve over voldoende draagkracht beschikt om een bijdrage van € 410,- per maand per kind te voldoen. Ter terechtzitting is namens de moeder aanvullend verklaard dat de oude werkgever van de vader nog altijd op zoek is naar personeel met ervaring op het gebied van visserij en varen op zee, zodat het inkomensverlies van de vader ook om die reden voor herstel vatbaar is.
7. Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij moet worden geacht zich redelijkerwijs te kunnen verwerven. Naar het oordeel van het hof heeft de vader, gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarigen, onvoldoende onderbouwd waarom hij is vertrokken bij [naam bedrijf te plaats]. De vader stelt weliswaar dat hij zijn werk als deelvisser-stuurman om medische redenen niet kon volhouden, maar uit de rapportage van de bedrijfsarts alsmede uit de medische kaart van de vader over de ziekteperiode van 18 november 2009 tot en met 31 december 2009 komt dat niet met zoveel woorden naar voren. Daarin staat ondermeer dat de vader weer enige uren per dag aangepast werk zou kunnen doen en dat hij nog steeds beperkingen heeft voor eigen werk als gevolg van beperkingen persoonlijk en sociaal functioneren. De vader heeft geen stukken betreffende zijn beperkingen van latere datum overgelegd. Daarbij komt dat de vader thans werkzaam is als vrachtwagenchauffeur (gevaarlijke/giftige stoffen vervoerend zo stelt de moeder onbetwist) bij een transportbedrijf, waarvoor naar het oordeel van het hof (evenals in de visserijbranche) ook de nodige alertheid is vereist. Nu de vader voorts niet heeft weersproken dat zijn oude werkgever nog immer op zoek is naar ervaren werknemers zoals in rechtsoverweging 6, laatste zin omschreven, acht het hof het inkomensverlies van de vader voor herstel vatbaar. De regel dat een onderhoudsplichtige bij betaling van zijn onderhoudsbijdrage niet onder 90% van de bijstandsnorm mag komen, kan derhalve buiten toepassing blijven.
8. Gelet op het voorgaande zal het hof, evenals de rechtbank, rekening houden met een verdiencapaciteit van € 55.352,- bruto per jaar.
9. Nu partijen geen grieven hebben aangevoerd tegen de door de rechtbank in aanmerking genomen maandelijkse lasten, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Daarbij merkt het hof nog op dat het geen aanleiding ziet om op grond van het geringe bedrag aan huurverhoging, zijnde een bedrag van € 9,- per maand, de draagkracht van de vader op een lager bedrag vast te stellen dan de rechtbank deed. Voor zover de vader bedoeld heeft nog andere lasten op te voeren, zal het hof daaraan voorbij gaan. Deze lasten worden naar het oordeel van het hof geacht onder de daartoe bestemde bijstandsnorm te vallen.
10. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Pannekoek-Dubois en Van Wijk, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2011.