ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ1612

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.743.01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en draagkracht van de vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de vader werd verplicht om kinderalimentatie te betalen voor zijn minderjarige kinderen. De vader, die werkloos is en een bijstandsuitkering ontvangt, betwist de hoogte van de alimentatie en stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen. De moeder, die de alimentatie vordert, stelt dat de vader zijn verantwoordelijkheden niet nakomt en dat hij in staat is om werk te vinden. Tijdens de zitting wordt duidelijk dat de vader verschillende tijdelijke banen heeft gehad en momenteel bij uitzendbureaus staat ingeschreven, maar geen bewijs kan overleggen van zijn sollicitatie-inspanningen. Het hof oordeelt dat de vader onvoldoende onderbouwd heeft dat hij niet in staat is om een redelijk inkomen te verwerven. Daarnaast wordt er gediscussieerd over de (belasting)schulden van de vader, waarbij het hof oordeelt dat deze niet voldoende zijn aangetoond en dus niet in de berekening van de draagkracht worden meegenomen. Uiteindelijk besluit het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en verklaart deze uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is genomen op 6 april 2011 door het Gerechtshof 's-Gravenhage.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Uitspraak : 6 april 2011
Zaaknummer : 200.069.743/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 09-1428
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.N.R. Nasrullah te Rotterdam,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. U. Santi te Waalwijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 5 juli 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 april 2010 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 20 augustus 2010 een verweerschrift ingediend en op 23 februari 2011 incidenteel appel ingesteld.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
- op 14 juli 2010 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- op 3 augustus 2010 een brief van diezelfde datum met bijlage;
- op 17 februari 2011 een faxbrief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 2 maart 2011 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. P.H. van Akenborgh, kantoorgenoot van zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door mr. R. Lessy, kantoorgenote van haar advocaat.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van de datum van de bestreden beschikking, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de nader te noemen minderjarigen, voor wat betreft de na die datum te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling zal uitkeren € 163,- per maand per kind.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat de echtscheidingsbeschikking op 14 februari 2008 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook te noemen: kinderalimentatie) van de minderjarigen:
- [naam], geboren op [geboortedatum in] 2001 te [geboorteplaats], en
- [naam], geboren op [geboortedatum in] 2004 te [geboorteplaats],
verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, (naar het hof begrijpt:) opnieuw beschikkende, de verzoeken van de moeder alsnog af te wijzen, dan wel in goede justitie daarop te beslissen op de wijze waarop het hof zal vermenen te behoren.
3. De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt in incidenteel appel de uitvoerbaarverklaring bij voorraad uit te spreken.
Behoefte van de minderjarigen
4. De behoefte van de minderjarigen staat als niet weersproken vast.
Draagkracht van de vader
Inkomen
5. De vader stelt zich in zijn eerste grief op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een redelijkerwijs te verwerven inkomen in plaats van zijn daadwerkelijk genoten inkomen. De vader voert daartoe aan dat hij in eerste aanleg uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zijn arbeidscontract niet zou worden verlengd en dat hij op 21 december 2009 een werkloosheidsuitkering had aangevraagd. Hij is thans nog altijd werkloos en ontvangt sinds 8 januari 2011 een bijstandsuitkering. Op grond van het vorenstaande ontbreekt het de vader aan voldoende draagkracht om te kunnen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, te weten een bedrag van € 326,- per maand.
6. De moeder betwist de stelling van de vader. Zij voert daartoe aan dat de vader, gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de minderjarigen, een extra verantwoordelijkheid heeft om er voor te zorgen dat hij beschikt over een vaste baan met een stabiel inkomen. Het is de vader aan te rekenen dat hij hiervoor niet zorgdraagt. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd, aldus de moeder.
7. Het hof overweegt als volgt. Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij moet worden geacht zich redelijkerwijs te kunnen verwerven. Het hof is gebleken dat de vader zowel tijdens als na het huwelijk verschillende banen heeft gehad die tijdelijk van aard waren. De vader is in januari 2010 werkloos geworden en ontvangt momenteel een bijstandsuitkering. Ter zitting is namens de vader verklaard dat het voor hem, gezien zijn leeftijd (boven de 35 jaar) en het cultuurverschil, niet gemakkelijk is om werk te vinden in Nederland. Hieruit kan naar het oordeel van het hof echter niet, mede gelet op diens arbeidsverleden, worden afgeleid dat de vader niet in staat kan worden geacht arbeid te verrichten en dus een inkomen te verwerven. Voorts heeft de vader ter zitting verklaard dat hij bij een viertal uitzendbureaus staat ingeschreven en regelmatig solliciteert. Hij heeft echter geen bescheiden aan het hof overgelegd waaruit zijn pogingen tot het verkrijgen van een inkomen blijken. Het hof is dan ook van oordeel dat de vader, gelet op zijn onderhoudsverplichtingen jegens de minderjarigen, zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij komt dat de moeder onweersproken heeft gesteld dat de vader regelmatig aangeboden werk weigert omdat hij dat werk niet geschikt vindt voor zichzelf. Gelet op het voorgaande acht het hof het inkomensverlies van de vader voor herstel vatbaar en zal het hof, evenals de rechtbank, rekening houden met een redelijkerwijs te verwerven inkomen van de vader, te weten € 1.822,- bruto per maand.
Lasten
8. De vader stelt in zijn tweede grief dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn (belasting)schulden. Uit de door de vader overgelegde fiscale stukken blijkt wel degelijk dat er sprake is van schulden die dienen te worden meegewogen bij de berekening van zijn draagkracht.
9. De moeder weerspreekt dat de rechtbank acht had moeten slaan op de (belasting)schulden van de vader, aangezien hij de stukken in eerste aanleg te laat had ingediend. Daarnaast spelen deze schulden geen rol bij het bepalen van de draagkracht van de vader, omdat het nahuwelijkse schulden betreft. Indien de vader moedwillig schulden heeft gemaakt, dienen deze voor zijn eigen rekening te komen, aldus de moeder.
10. Het hof overweegt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat op iemands draagkracht in beginsel alle schulden van invloed zijn. Daarbij is niet doorslaggevend of het een huwelijkse schuld betreft of niet. De vader heeft het hof echter niet genoegzaam geïnformeerd over de omvang van zijn schulden. De door de vader overgelegde stukken acht het hof ontoereikend. Ook ter zitting heeft de vader hierover desgevraagd geen, althans onvoldoende, inzicht gegeven. Het hof zal derhalve geen rekening houden met de schulden aan de zijde van de vader.
11. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Incidenteel appel
12. De moeder stelt dat, hoewel zij daar in haar verzoekschrift in eerste aanleg niet om heeft verzocht, de rechtbank ambtshalve de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad diende te verklaren aangezien zij in die procedure kinderalimentatie vorderde.
13. Ter terechtzitting heeft de vader zich verzet tegen het incidenteel appel van de moeder en verzocht het verzoek van de moeder in incidenteel appel af te wijzen.
14. Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt het verzoek van de moeder als een vermeerdering van haar oorspronkelijke verzoek. De vader heeft onvoldoende aangevoerd om – anders dan gebruikelijk – de gevraagde uitvoerbaarverklaring bij voorraad te weigeren, zodat het hof deze alsnog zal toewijzen. Het hof ziet voorts aanleiding de onderhavige beslissing van het hof uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, en verklaart deze alsnog uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de thans gegeven beschikking eveneens uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Pannekoek-Dubois en Van Wijk, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2011.