GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Uitspraak : 6 april 2011
Zaaknummer : 200.057.808.01 en 200.057.828.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-2815
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M .Haasjes te Waddinxveen,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.J. Badenbroek-de Graaf te Bleiswijk.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 19 februari 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 november 2009 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
De man heeft op 6 april 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 24 juni 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 februari 2011 is de zaak mondeling behandeld door een raadsheer-commissaris. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - voor zover hier van belang - bepaald dat partijen binnen twee weken na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een gezamenlijke bankrekening openen ten behoeve van de studie en onvoorziene ziektekosten van de twee minderjarige kinderen van partijen en zij daartoe maandelijks op de eerste van iedere maand een bedrag van € 50,- op die rekening zullen storten, en is bepaald dat de man gerechtigd is die bedragen aan te wenden ter voldoening van genoemde kosten, met mededeling van deze transacties aan de vrouw.
Voorts is de behandeling met betrekking tot het verzoek tot verdeling aangehouden tot 15 maart 2010 pro forma opdat partijen ten aanzien van de in de bestreden beschikking genoemde boedelbestanddelen nog stukken in het geding kunnen brengen en zo nodig overleg met elkaar kunnen voeren. Iedere verdere beslissing inzake de verdeling van onder meer de huwelijksgoederengemeenschap is aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De griffier van dit hof heeft op 6 april 2010 een verklaring non-appel afgegeven.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de maandelijkse stortingen van de vrouw op een gezamenlijke bankrekening ten behoeve van de studie- en onvoorziene ziektekosten van de minderjarigen, alsmede in verband met de verdeling van de huwelijksgemeenschap: de kosten van het vervangen van de sloten van de echtelijke woning en de schuld aan de ouders van de man.
2. De vrouw verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot een bijdrage van de vrouw van € 50,- per maand aan studie- en onvoorziene ziektekosten, althans het verzoek alsnog af te wijzen;
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot het verrekenen van de kosten van het vervangen van de sloten op de echtelijke woning, althans het verzoek alsnog af te wijzen;
- de man niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot het verrekenen van de schuld aan de ouders van de man, althans het verzoek alsnog af te wijzen. Indien het hof de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigt, verzoekt de vrouw de schuld aan de man toe te delen met verrekening door de vrouw en onder vrijwaring van de vrouw.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het door de vrouw ingestelde beroep tegen de bestreden beschikking af te wijzen, althans dit beroep te verwerpen.
Storting op een bankrekening ten behoeve van de minderjarigen
4. De vrouw stelt in haar eerste grief dat de rechtbank de man ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot een bijdrage van een vast te storten bedrag van de vrouw op een kindrekening en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op het betrekkelijk geringe bedrag - € 50,- per maand voor de twee minderjarigen gezamenlijk - van de vrouw gevergd kan worden dat zij maandelijks dit bedrag op een nog te openen gezamenlijke rekening stort. Volgens de vrouw betreft voormeld verzoek geen nevenverzoek als bedoeld in artikel 827 lid 1 Rv. Daarnaast heeft de vrouw geen draagkracht aangezien zij een inkomen beneden bijstandsniveau geniet en vanwege haar lichamelijke conditie niet meer kan werken dan tien uur per week. De vrouw ziet het nut van een dergelijke spaarrekening ten behoeve van studie en onvoorziene ziektekosten van de minderjarigen niet in en stelt dat er sprake is van verkapte kinderalimentatie.
5. De man stelt dat zijn verzoek inzake de bijdrage wel degelijk een nevenverzoek betreft nu het op grond van artikel 827 lid 1 onder f (in samenhang met c) Rv. mogelijk is een dergelijke voorziening te verzoeken. De man betwist dat de vrouw niet meer uren kan werken. Volgens de man is de vrouw in staat de verzochte bijdrage te voldoen omdat ze samenwoont met een nieuwe partner die eigen inkomsten geniet. De man beroept zich tevens op artikel 1:392 BW.
6. Het hof is van oordeel dat voormelde grief van de vrouw doel treft. Het verzoek van de man vindt geen steun in de wet en kan derhalve niet worden toegewezen. De bijdrage kan ook niet worden beschouwd als kinderalimentatie, mede wegens de expliciete omschrijving van de te openen bankrekening. De bestreden beschikking dient derhalve in zoverre te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de man dient in zoverre te worden afgewezen.
7. Het hof stelt voorop dat de man kan worden ontvangen in zijn hoger beroep ter zake van de kosten van de vervanging van de sloten en de hierna te bespreken schuld aan zijn ouders. Immers, de bestreden beschikking betreft een eindbeschikking voor zover de rechtbank in het dictum een door de vrouw te betalen bijdrage ten behoeve van de minderjarigen heeft vastgesteld. In zijn daartegen ingestelde hoger beroep kan de man ook de kosten van de sloten en de schuld aan zijn ouders betrekken, ook al is de bestreden beschikking te dien aanzien nog slechts een tussenbeschikking.
8. De vrouw stelt in haar tweede grief dat de rechtbank de man ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot het verrekenen van de kosten van het vervangen van de sloten van de echtelijke woning en daarbij het te verrekenen bedrag in het kader van de verdeling in redelijkheid heeft vastgesteld op de helft, zijnde € 75,- welk bedrag de vrouw aan de man dient te vergoeden. Volgens de vrouw heeft het vervangen van de sloten plaatsgevonden op 11 april 2009, dus na de door partijen afgesproken peildatum van 1 november 2008 en is verrekening daarom niet mogelijk. De kosten voor het vervangen van de sloten dienen geheel door de man te worden gedragen.
9. De man stelt dat de vrouw - zelfs na herhaaldelijke verzoeken van de man - heeft nagelaten de sleutels van de voormalige echtelijke woning aan hem af te geven, terwijl zij daartoe op grond van de voorlopige voorzieningen gehouden was. Het is volgens de man dan ook redelijk en billijk dat de vrouw de volledige kosten van de vervanging van de sloten ad € 150,- draagt, dan wel de helft.
10. Het hof overweegt als volgt. De man heeft de door de vrouw gestelde peildatum niet bestreden, zodat het hof daarvan uitgaat. Nu de door de man opgevoerde kosten inzake het vervangen van de sloten na de peildatum zijn gemaakt, komen deze voor zijn rekening en risico en hoeft de vrouw de helft daarvan niet te dragen. De bestreden beschikking dient in zoverre te worden vernietigd en het verzoek van de man dient in zoverre te worden afgewezen.
11. Hetgeen door partijen omtrent bovengemelde kosten verder naar voren is gebracht, behoeft geen nadere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.
Schuld aan de ouders van de man
12. De vrouw stelt in haar derde en laatste grief dat de rechtbank de man ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek de schuld aan zijn ouders aan hem toe te delen, alsmede dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vrouw aan de man € 2.000,- dient te vergoeden. Volgens de vrouw is de schuld niet anders onderbouwd dan met een pas op 15 september 2009 overgelegde ongeloofwaardige verklaring van de ouders van de man. Zij betwist dat de destijds door partijen aangeschafte auto door de vader van de man is betaald en stelt zich subsidiair op het standpunt dat indien het bestaan van de schuld wordt aangenomen, niet de man maar zijn ouders het bedrag van € 2.000,- op de vrouw moeten verhalen.
13 De man stelt dat de rechtbank juist heeft beslist, alsmede dat de verklaring van zijn ouders voldoende is om de gestelde schuld aannemelijk te maken.
14. Het hof overweegt vooreerst dat het toedelen van schulden naar Nederlands recht niet mogelijk is aangezien een schuld geen goed is. Voor schuldoverdracht is de medewerking noodzakelijk van de crediteur. Dat een partij aansprakelijk is voor de schulden, behoeft niet in te houden dat hij of zij tevens draagplichtig is voor de schuld.
15. Het hof is voorts van oordeel dat de man niet heeft voldaan aan zijn stelplicht ter zake van de schuld aan zijn ouders. Immers, de overgelegde verklaring is opgesteld geruime tijd na het uiteengaan van partijen en er zijn geen ander stukken overgelegd waaruit het bestaan van de schuld blijkt. Gelet hierop dient de bestreden beschikking in zoverre te worden vernietigd en het verzoek van de man in zoverre te worden afgewezen.
16. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de man in eerste aanleg voor zover dit ziet op de storting op een bankrekening ten behoeve van de minderjarigen, de kosten van het vervangen van de sloten en de schuld aan de ouders van de man alsnog af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Ydema, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2011.