ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ2162

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.049.708-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur; hoofdelijke aansprakelijkheid contractuele medehuurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [X] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, dat op 2 juli 2009 is gewezen. Het hof behandelt de zaak die draait om de hoofdelijke aansprakelijkheid van huurders voor de huurpenningen van een appartement dat gezamenlijk werd gehuurd door [X] en twee anderen, [Y1] en [Y2]. De huurprijs bedroeg € 577,38 per maand, maar er is een huurachterstand ontstaan. [Y c.s.] heeft de huurders aangesproken op hun verplichtingen en vorderingen ingesteld voor de kantonrechter, die de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming heeft toegewezen. Het hof constateert dat [X] en de andere huurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de huurbetalingen, ook al is in de huurovereenkomst niet expliciet vermeld dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. Dit volgt uit de wet, en het hof oordeelt dat [X] niet kan volhouden dat hij slechts voor een derde van de huur verantwoordelijk is. Het hof verwerpt ook het beroep van [X] op dwaling, omdat hij geen vernietiging van de overeenkomst heeft gevraagd. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat [Y c.s.] niet heeft aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt. Het hof houdt de verdere beslissing aan en stelt [X] in de gelegenheid om te reageren op de incidentele grief van [Y c.s.].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Zaaknummer :200.049.708/01
Zaak-/rolnummer rechtbank: 971635\CV EXPL 09-10579
arrest van de zesde civiele kamer d.d. 26 april 2011
inzake
[Naam],
wonende te [Woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidentele appel,
hierna te noemen: [X],
advocaat: mr. B. Laurman te Rotterdam,
tegen
1. [Naam],
wonende te [Woonplaats],
hierna te noemen: [Y1],
en
2. [Naam],
wonende te [Woonplaats],
hierna te noemen: [Y2],
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
hierna tezamen te noemen [Y c.s.],
advocaat: mr. E.M. Richel te Capelle aan den IJssel.
Het geding
Bij exploot van 1 oktober 2009 is [X] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 juli 2009, dat door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, is gewezen tussen [Y1] enerzijds en [X] en twee anderen anderzijds. Bij memorie van grieven in het principaal appel heeft [X] vijf grieven tegen dat vonnis opgeworpen, die door [Y1] en [Y2] bij memorie van antwoord tevens houdende een beperkt incidenteel appel zijn bestreden. [Y1] en [Y2] hebben hunnerzijds in incidenteel appel hun vorderingen vermeerderd. Hierna is arrest gevraagd. [Y1] en [Y2] hebben een kopie-dossier overgelegd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof stelt vast dat het vonnis is gewezen tussen [Y1] enerzijds en [X] en twee anderen anderzijds. Hoewel aanvankelijk ook [Y2] eiser was, is hij in het vonnis niet als partij genoemd, zodat dit vonnis ook niet te zijnen gunste gewezen kan worden geacht.
Zowel [X] als [Y1] en [Y2] gaan er in hun stukken echter stilzwijgend vanuit dat het vonnis mede ten gunste van [Y2] is gewezen. Het hof gaat er daarom vanuit dat sprake is van een omissie van de kantonrechter en dat beide partijen van oordeel zijn dat die omissie in dit hoger beroep behoort te worden hersteld. Daarom zal het hof het tegen [Y2] ingestelde appel ontvankelijk achten en ook [Y2] in zijn appel ontvangen.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
[X] heeft samen met twee anderen van [Y c.s.] een appartement aan de [adres] te [plaats] gehuurd tegen een huurprijs van laatstelijk € 577,38 per maand. Er is een huurachterstand ontstaan en [Y c.s.] heeft voor de kantonrechter gevorderd [X] en de beide andere huurders hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.886,90 aan huurpenningen tot en met maart 2009, en € 577,38 voor elke maand daarna (zolang de woning niet is ontruimd), vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, en voorts ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
[X] heeft verweer gevoerd, de beide andere huurders hebben verstek laten gaan.
De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning toegewezen en alle drie de huurders hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 5.165,41 (naar het hof begrijpt bestaande uit achterstallige huur tot en met juni 2009 ad € 4.604,66, buitengerechtelijke kosten ad € 535,50 en rente ad € 25,25) en € 577,38 per maand tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, met hun veroordeling in de proceskosten.
Inmiddels is het gehuurde ontruimd.
3. Volgens [Y c.s.] is [X] bij gebreke van belang niet ontvankelijk in zijn appel, omdat de woning inmiddels is ontruimd. Dit verweer wordt verworpen, reeds omdat de veroordeling ook de betaling van een geldsom inhoudt die los staat van de (ontbinding en) ontruiming. Daarnaast verliest een huurder niet zijn belang bij de beoordeling van een ontbinding van de huurovereenkomst door het enkele feit dat het gehuurde reeds is ontruimd (vergelijk LJN BP 1079).
4. Met zijn eerste en derde principale grief komt [X] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij op grond van art. 4.1 van de huurovereenkomst hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de huurpenningen. In dat artikel staat niet uitdrukkelijk vermeld dat de huurders hoofdelijk aansprakelijk zijn en [X] is dan ook slechts gehouden tot betaling van een derde van de huur. Daar is hij steeds van uitgegaan, hij heeft ook niet begrepen dat hij als huurder gehouden zou zijn de gehele huurprijs te betalen en [Y c.s.] heeft hem dat niet voorgehouden. Als [X] had geweten, dat hij hoofdelijk aansprakelijk zou zijn, had hij de overeenkomst niet gesloten, althans niet onder dezelfde voorwaarden. Hij beroept zich op dwaling en vernietigbaarheid van de overeenkomst.
[Y c.s.] wist bovendien, zo stelt [X] voorts, dat de huurders elk afzonderlijk de huur niet zouden kunnen voldoen, want daarom was een vertrekkende huurder vervangen door een nieuwe en [Y c.s.] heeft dat contractueel vastgelegd. [X], die als enige is overgebleven in de woning, nadat beide andere huurders zijn vertrokken, acht het niet rechtvaardig dat hij alles zou moeten betalen.
5.1. In de huurovereenkomst worden in de aanhef de namen van drie personen, onder wie [X], vermeld met daarachter: "(indien van toepassing, zowel ieder afzonderlijk als gezamenlijk) hierna te noemen "huurder"..."
Artikel 4.1 van de overeenkomst benoemt de betalingsverplichting van de huurder.
De huurovereenkomst is door alle huurders ondertekend.
5.2. [X] brengt terecht naar voren dat in de overeenkomst niet met zoveel woorden is vermeld dat de huurders hoofdelijk aansprakelijk zijn.
De hoofdelijke aansprakelijkheid vloeit echter voort uit het stelsel van de wet. De overeenkomst is aangegaan door de drie huurders, zij hebben allen de overeenkomst ondertekend en gelden allen als medehuurder. Naar analogie van art. 7: 267, vierde lid BW zijn zij jegens de verhuurder hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huur. [X] is dus hoofdelijk aansprakelijk voor de huurschuld.
5.3. Het beroep op dwaling wordt gepasseerd, reeds omdat [X] daaraan geen enkele consequentie heeft verbonden. Hij heeft het immers gehouden bij de stelling dat de overeenkomst vernietigbaar zou zijn, maar heeft geen vernietiging van de overeenkomst gevraagd.
5.4. Voorts staat het feit dat [Y c.s.] wist dat de huurders elk afzonderlijk de huurpenningen niet zouden kunnen opbrengen niet in de weg aan de hoofdelijke aansprakelijkheid. Het feit dat [X] het als onrechtvaardig ervaart dat hij hoofdelijk aansprakelijk is voor de gehele achterstand zet voormelde analogie niet opzij en voor zover [X] heeft bedoeld te stellen dat die hoofdelijke aansprakelijkheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kennelijk onaanvaardbaar is, wordt die stelling verworpen.
5.5. Dit een en ander maakt dat de eerste en derde principale grief falen.
6. Met de tweede principale grief brengt [X] (opnieuw) naar voren dat hij slechts voor een derde deel van de huurachterstand aansprakelijk is, waarmee hij voortbouwt op de eerste en derde grief. In zoverre deelt deze grief het lot van de eerder behandelde grieven.
Voorts bestrijdt [X] met deze grief de hoogte van de huurachterstand. Een specificatie heeft volgens [X] ontbroken en daarnaast stelt hij dat hij in mei 2009 de huurprijs over die maand geheel heeft betaald en dat dit bedrag ten onrechte door de kantonrechter niet is meegenomen.
7.1. [Y c.s.] heeft gesteld dat de huurpenningen vanaf november 2008 niet zijn betaald. [X] heeft daartegen ingebracht dat hij zijn deel van de huur in de periode vanaf november 2008 tot en met maart 2009 wel aan één der andere huurders heeft betaald, welke laatste zou zorgen voor het overmaken van de huurprijs naar de verhuurder.
Aangezien betaling door [X] aan een andere huurder niet betekent dat deze de verschuldigde huurprijs aan de verhuurder heeft betaald, is dit een onvoldoende betwisting van de stelling van [Y c.s.] dat de huur niet is betaald. In zoverre wordt zijn verweer verworpen.
7.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y c.s.] erkend dat de huurpenningen over mei 2009 zijn betaald. Hij heeft hiermee rekening gehouden bij zijn wijziging van eis, waarover [X] zich nog mag uitlaten (zie rechtsoverwegingen 12 en 13).
8. Met zijn vierde principale grief betoogt [X] dat de achterstand de ontbinding en ontruiming niet rechtvaardigt.
9. Deze grief faalt, omdat een achterstand van vijf maanden zo'n ernstige tekortkoming is, dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
10. Met de vijfde principale grief komt [X] op tegen toewijzing van de buitengerechtelijke kosten.
Met overlegging van drie niet ondertekende aanmaningen gericht aan [X], heeft [Y c.s.] volgens [X] niet aangetoond dat incassowerkzaamheden zijn verricht. Voor zover deze zijn verricht, is niet aangetoond dat de gestelde kosten zijn gemaakt. Voor zover er kosten zijn gemaakt, zijn zij buitenproportioneel.
11. [Y c.s.] heeft in zijn inleidende dagvaarding deze kosten gevorderd op grond van art. 6: 96, tweede lid BW. Nu [X] in elk geval de hoogte van de kosten bestrijdt, had het op de weg van [Y c.s.] gelegen om aan te tonen dat zij zijn gemaakt. [Y c.s.] heeft dit nagelaten, zodat niet vaststaat dat de kosten zijn gemaakt.
In zijn memorie van antwoord heeft [Y c.s.] nog wel naar voren gebracht dat [X] de kosten op basis van de algemene voorwaarden verschuldigd is, maar los van het feit dat [Y c.s.] deze wijziging van grondslag niet in zijn incidenteel appel heeft betrokken, zijn die algemene voorwaarden niet overgelegd, zodat dit evenmin tot toewijzing van deze vordering kan leiden.
[X] heeft succes heeft met zijn vijfde grief en de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen.
12. In het incidentele appel heeft [Y c.s.] bij wege van één grief zijn eis vermeerderd met de kosten van de ontruiming, de wettelijke rente over iedere verschenen huurtermijn vanaf de datum van opeisbaarheid en betaling van € 406,74 ter vergoeding van servicekosten.
13. [X] heeft niet gereageerd op deze incidentele grief.
Het hof zal hem daartoe alsnog in de gelegenheid stellen.
Beslissing
Het hof:
- stelt [X] in de gelegenheid een memorie van antwoord in incidenteel appel te nemen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, M.A.F. Tan - de Sonnaville en M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2011 in aanwezigheid van de griffier.